ECLI:NL:CRVB:2005:AU7431
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- C.G. Kasdorp
- G.L.M.J. Stevens
- H.R. Geerling-Brouwer
- Rechtspraak.nl
Weigering WUV-uitkering aan vervolgde op basis van legale reis tijdens de Tweede Wereldoorlog
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2005 uitspraak gedaan in het geschil tussen een eiser, geboren op 23 april 1919 uit Joodse ouders, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV). De aanvraag werd afgewezen omdat de verweerster oordeelde dat de eiser geen vervolging in de zin van de Wet had ondergaan. De eiser had in oktober 2002 een aanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij met zijn familie in juli 1942 per trein vanuit Nederland naar Argentinië was gereisd, met toestemming van de Duitse bezetter en onder Duitse begeleiding. De verweerster handhaafde haar standpunt dat het vertrek van de eiser niet kan worden beschouwd als onderduik, aangezien hij geen vrees voor vervolgingsmaatregelen had. De Raad overwoog dat de omstandigheden van de reis van de eiser niet zodanig uitzonderlijk waren dat hij met een vervolgde gelijkgesteld moest worden. De Raad verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de verweerster terecht had geoordeeld dat de eiser niet aan vervolging in de zin van de Wet had blootgestaan. De uitspraak benadrukt dat niet elke onplezierige ervaring tijdens de oorlog kan worden gelijkgesteld aan vervolging en dat gelijke gevallen gelijkelijk behandeld moeten worden. De Raad concludeerde dat de verweerster op goede gronden had geoordeeld en dat er geen aanleiding was om de beslissing te herzien.