ECLI:NL:CRVB:2005:AU7432

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3438 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de vermindering van de WUV-uitkering op basis van overige inkomsten

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2005, staat de rechtmatigheid van de vermindering van de periodieke WUV-uitkering van eiseres centraal. Eiseres, weduwe van een vervolgde, had een uitkering ontvangen op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Na het overlijden van haar echtgenoot in 2003, werd haar met ingang van 1 december 2003 een periodieke uitkering toegekend. Echter, verweerster, de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, heeft in een besluit de inkomsten van eiseres, waaronder haar arbeidsongeschiktheidsuitkering en weduwenpensioenen, in mindering gebracht op de WUV-uitkering. Eiseres was het niet eens met dit besluit en heeft beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 6 oktober 2005, waar eiseres niet aanwezig was, heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad heeft de argumenten van eiseres in het beroepschrift beoordeeld en geconcludeerd dat de vermindering van de uitkering op basis van artikel 19, eerste lid aanhef en onder d, van de Wet rechtmatig is. Dit artikel bepaalt dat overige inkomsten volledig op de uitkering in mindering moeten worden gebracht, en de Raad oordeelt dat deze bepaling dwingend recht is en niet voor afwijkende uitleg vatbaar.

De Raad heeft verder vastgesteld dat er geen termen zijn om verweerster te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is, en het bestreden besluit van verweerster in stand blijft. De Raad benadrukt dat de Wet geen mogelijkheid biedt om een verlies van inkomsten te compenseren, wat in het geval van eiseres, die haar AOW-inkomsten door het overlijden van haar echtgenoot is kwijtgeraakt, van belang is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

04/3438 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats] (Frankrijk), eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 31 maart 2004, kenmerk JZ/D80/2004/0216, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (verder: de Wet).
Tegen dat besluit heeft eiseres beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom zij zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 6 oktober 2005. Eiseres is niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Na het overlijden van haar echtgenoot, [echtgenoot], [in] 2003 heeft verweerster aan eiseres als weduwe van een vervolgde in de zin van de Wet met ingang van 1 december 2003 een periodieke uitkering toegekend.
Bij berekeningsbeschikking van 31 december 2003 heeft verweerster de aan eiseres toegekende periodieke uitkering voorlopig berekend.
Daarbij is de aan eiseres toekomende arbeidsongeschiktheidsuitkering in haar geheel alsmede de weduwenpensioenen van het ABP, PGGM en Metalelektro op de periodieke uitkering in mindering gebracht als zijnde overige inkomsten als bedoeld in artikel 19, eerste lid onder d, van de Wet. Eiseres heeft tegen die berekeningsbeschikking bezwaar gemaakt. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerster de in aanmerking te nemen arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiseres aangepast, de korting van het weduwenpensioen van het ABP vervallen verklaard en de berekeningsbeschikking voor het overige gehandhaafd.
De Raad heeft in dit geding de vraag te beantwoorden of, gelet op hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Hij overweegt daartoe als volgt.
In artikel 19, eerste lid aanhef en onder d, van de Wet, wordt bepaald dat overige inkomsten volledig op de uitkering ingevolge de Wet in mindering moeten worden gebracht. Deze bepaling is van dwingend recht en niet voor andere uitleg vatbaar dan in het bestreden besluit vermeld. De Wet bevat niet de mogelijkheid om van deze bepalingen af te wijken.
Naar het oordeel van de Raad kunnen de arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiseres en haar weduwenpensioenen niet anders dan als inkomsten in de zin van voormelde bepaling worden aangemerkt. Derhalve heeft verweerster die inkomsten terecht op de periodieke uitkering van eiseres in mindering gebracht.
Nu voorts de Wet geen mogelijkheid kent om een verlies van inkomsten te compenseren, zoals in het geval van eiseres het verlies van de AOW-inkomsten van haar overleden echtgenoot, is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een der partijen te veroordelen in de proceskosten.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van R. van Nimwegen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 november 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) R. van Nimwegen.
RW
1611