ECLI:NL:CRVB:2005:AU7691
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van geschiktheid voor functies in het kader van de Ziektewet en WAO
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de geschiktheid van appellant voor bepaalde functies in het kader van de Ziektewet (ZW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant, die nek- en schouderklachten had, was werkzaam als medewerker boomkwekerij en had zich op 17 juli 2000 ziek gemeld. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen eerdere uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage, die de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om appellant in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de ZW en WAO had bevestigd.
De Raad overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant geschikt is voor de in het kader van de WAO geduide functies. De Raad wijst erop dat appellant op 30 mei 2002 door een verzekeringsarts is gezien, die geen toegenomen beperkingen heeft vastgesteld. De Raad concludeert dat er geen medische stukken zijn ingediend die een ander licht op de gezondheidstoestand van appellant zouden kunnen werpen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat de geduide functies niet in strijd zijn met de belastbaarheid van appellant.
Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de geschiktheid van de functie kamermeisje/jongen, waarbij de bezwaararbeidsdeskundige een nadere motivering heeft gegeven. De Raad concludeert dat de belasting in deze functie beneden de belastbaarheid van appellant blijft, waardoor ook deze functie als geschikt wordt beschouwd. De Raad ziet geen gronden om de geduide functies op medische of arbeidskundige gronden ongeschikt te achten, en bevestigt derhalve de aangevallen uitspraken.