ECLI:NL:CRVB:2005:AU7796

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4466 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buiten behandelingstelling van een aanvraag om bijstandsuitkering op basis van onvoldoende verstrekte gegevens

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de aanvraag van appellant om bijstandsuitkering ingevolge de Algemene bijstandswet, die door gedaagde op 15 januari 2002 buiten behandeling was gesteld. Gedaagde stelde dat appellant niet tijdig de gevraagde aanvullende informatie had verstrekt, ondanks herhaalde verzoeken daartoe.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant had op 10 december 2001 een aanvraag ingediend, maar verzuimde om de benodigde gegevens te overleggen, zoals een beslissing omtrent een werkloosheidsuitkering en een ingevuld formulier onderhoudsplicht. De Raad oordeelde dat gedaagde terecht om deze gegevens had verzocht, aangezien deze essentieel waren voor de beoordeling van de aanvraag.

Appellant voerde in hoger beroep aan dat niet vaststond dat gedaagde de verzoeken om informatie had verzonden. De Raad verwierp deze stelling, omdat er geen bewijs was dat appellant in de onmogelijkheid verkeerde om de gevraagde informatie tijdig te verstrekken. De Raad concludeerde dat gedaagde bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep was derhalve om de aangevallen uitspraak te bevestigen, waarbij de Raad de argumenten van appellant niet kon volgen.

Uitspraak

04/4466 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. D. Matadien, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 juli 2004, reg.nr. 02/2818.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 15 november 2005, waar voor appellant is verschenen mr. H.G.A.M. Halfers, juridisch medewerker bij Nasrullah advocaten te Rotterdam, en waar gedaagde - met bericht - niet is verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft op 10 december 2001 bij gedaagde een aanvraag om bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet ingediend. Deze aanvraag heeft geleid tot het besluit van 15 januari 2002 waarbij gedaagde de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling heeft gelaten op de grond dat appellant heeft verzuimd om uiterlijk bij een gesprek op de laatstgenoemde datum de nadere gegevens te verstrekken waar gedaagde bij brieven van 3 januari 2002 en 9 januari 2002 om heeft verzocht.
Bij besluit van 6 augustus 2002 heeft gedaagde de bezwaren tegen het besluit van 15 januari 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 augustus 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is er onder meer sprake van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag indien onvoldoende gegevens of bescheiden zijn verstrekt die een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Appellant is bij brieven van 3 januari 2002 en 9 januari 2002 in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag van 10 december 2001 aan te vullen met onder meer de beslissing omtrent de aanvraag om toekenning van een werkloosheidsuitkering, een ondertekende volmacht in verband met de mogelijke toekenning van een uitkering ingevolge de Werkloosheids-wet en een ingevuld formulier onderhoudsplicht. De Raad is van oordeel dat gedaagde terecht om deze gegevens heeft verzocht nu die noodzakelijk zijn om het recht op bijstand te kunnen beoordelen.
In hoger beroep heeft appellant - voor het eerst - de stelling ingenomen dat niet vaststaat dat gedaagde de brieven van 3 januari 2002 en 9 januari 2002 heeft verzonden.
De Raad kan appellant hierin niet volgen.
De Raad overweegt daartoe dat appellant in bezwaar en in beroep nog het standpunt heeft ingenomen dat hij de gevraagde informatie naar aanleiding van een verzoek daartoe van gedaagde van 10 december 2001 reeds op 17 december 2001 heeft ingeleverd. Toen appellant ermee werd geconfronteerd dat gedaagde op 3 januari 2002 voor de eerste keer om voormelde gegevens heeft verzocht heeft hij aangevoerd dat hij de brieven van
3 januari 2002 en 9 januari 2002 niet heeft ontvangen omdat zijn buurman de post weggooit. De rechtbank heeft naar het oordeel van de Raad terecht overwogen dat deze grief geen doel treft omdat het zoekraken van post voor eigen risico van appellant komt. In dat verband acht de Raad de door appellant in hoger beroep opgeworpen grief dat de verklaring over zijn buurman slechts een hypothese betreft, onaannemelijk.
Niet is gebleken dat appellant in de onmogelijkheid heeft verkeerd de verzochte gegevens uiterlijk op 15 januari 2002 aan gedaagde te verstrekken.
De Raad ziet niet in welk gewicht moet worden toegekend aan de niet met enig
- medisch - stuk onderbouwde stelling van appellant dat gedaagde hem gelet op zijn medische situatie telefonisch had moeten benaderen toen een reactie uitbleef op de brief van 3 januari 2001. Ter zitting van de Raad heeft appellant het uitblijven van een telefonisch verzoek om informatie in verband gebracht met schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Daargelaten of het tijdstip waarop deze grief is aangevoerd zich nog verstaat met de beginselen van een goede procesorde, kan de Raad appellant ook hierin niet volgen.
Gelet op het vorenoverwogene is appellant in zoverre tekortgeschoten dat hij niet binnen de door gedaagde gestelde termijn de verzochte informatie heeft verstrekt. Gedaagde heeft zich derhalve terecht bevoegd geacht om de aanvraag om bijstand met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen. Voorts kan niet worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid tot buiten behandelingstelling heeft kunnen komen dan wel anderszins heeft gehandeld in strijd met enig ander namens appellant genoemde ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 december 2005.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) S.W.H. Peeters.
RB1811