ECLI:NL:CRVB:2005:AU7805

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5593 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • K. Zeilemaker
  • J.H. van Kreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van voorwaardelijk strafontslag van een ambtenaar wegens plichtsverzuim en psychische klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het voorwaardelijk strafontslag van appellante is bevestigd. Appellante was werkzaam als personenvervoerder en kreeg in 2001 voorwaardelijk strafontslag opgelegd wegens het veroorzaken van een aanrijding. In 2002 werd dit voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer gelegd na herhaald plichtsverzuim, waaronder schelden en bedreigen van een collega. Appellante stelde dat haar gedragingen niet toerekenbaar waren vanwege psychische klachten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gedragingen niet volledig aan haar geestestoestand konden worden toegeschreven. De Raad concludeerde dat gedaagde bevoegd was om het voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer te leggen en dat er geen reden was om af te wijken van deze beslissing. Het hoger beroep van appellante werd dan ook ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

04/5593 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2004, nr. AWB 03/3542 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 20 oktober 2005. Namens appellante is verschenen mr. M.M.A. van Hoof, advocaat te Amsterdam. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Buurma en H.J. de Soet, beiden werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellante was in dienst van gedaagde als personenvervoerder. Bij besluit van 27 maart 2001 heeft gedaagde appellante met toepassing van artikel 1003, eerste lid, aanhef en onder f, in verbinding met artikel 1004 van het Ambtenarenreglement Amsterdam voorwaardelijk strafontslag verleend, met een proeftijd van twee jaar, wegens het veroorzaken van een aanrijding. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. Bij besluit van 29 november 2002 heeft gedaagde het voorwaardelijk strafontslag met onmiddellijke ingang ten uitvoer gelegd. Daartoe is overwogen dat appellante zich wederom aan ernstig plichtsverzuim had schuldig gemaakt, dit keer door zich als passagier van een bus te misdragen, te schelden tegen de chauffeur, een collega van OV Zorg met de dood te bedreigen, en een valse naam op te geven, waardoor een andere collega in discrediet werd gebracht. Als gevolg van dit een en ander heeft de bus 45 minuten buiten dienst gestaan. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 juni 2003.
2. De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante de haar ten laste gelegde gedragingen heeft gepleegd. Voor de Raad staat vast dat zij zich met deze handelwijze schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim.
3.2. Ten aanzien van de toerekenbaarheid van dit plichtsverzuim overweegt de Raad dat op grond van de beschikbare medische gegevens niet aannemelijk is geworden dat de verweten gedragingen appellante in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Weliswaar komt uit die gegevens naar voren dat appellante ten tijde in geding psychische klachten had, in de vorm van stemmings- en aanpassingsstoornissen bij depressiviteit, maar dat rechtvaardigt niet de constatering dat de gedragingen haar niet zijn toe te rekenen. Ook de huisarts van appellante, die meent dat het gedrag door appellantes geestestoestand kan worden verklaard, komt niet tot die conclusie. De Raad merkt daarbij nog op dat met name bij het opgeven van een valse naam sprake is van een bewust gemaakte keuze, die niet wijst in de richting van afwezigheid van besef wat er aan de hand was. De door appellante genoemde lichamelijke klachten, bestaande uit een zwak botgestel, kunnen haar gedrag evenmin rechtvaardigen.
3.3. Uit het vorenstaande volgt dat gedaagde bevoegd was over te gaan tot het tenuitvoerleggen van het voorwaardelijk strafontslag.
3.4. Naar aanleiding van de grief dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de bijzondere omstandigheden van appellante overweegt de Raad dat hij die opvatting niet deelt. Gedaagde heeft zich blijkens de stukken wel degelijk verdiept in de gezondheidstoestand van appellante, maar heeft daarin, naar het oordeel van de Raad terecht, geen reden gezien om af te zien van gebruikmaking van de in 3.3. genoemde bevoegdheid.
3.5. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. J.H. van Kreveld als leden in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.J.W. Loots.