ECLI:NL:CRVB:2005:AU8043

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5334 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en herziening van WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, die was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft echter besloten om deze uitkering te herzien naar een arbeidsongeschiktheid van 25-35%.

De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat de verzekeringsartsen de lichamelijke beperkingen van appellant niet hebben onderschat. Wel werd opgemerkt dat de beperking ten aanzien van stressvolle werkzaamheden niet adequaat was vertaald in de vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belasting in de functies van bankbediende en dompelaar niet binnen de grenzen van de belastbaarheid van appellant valt, terwijl de belasting in andere functies zoals samensteller en naaister wel acceptabel is.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geconcludeerd dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de rechtbank de arbeidsbeperkingen van appellant op de relevante datum heeft onderschat. Het hoger beroep van appellant is afgewezen en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, met D.J. van der Vos als voorzitter en J.P. Mulder als griffier. De zitting vond plaats op 11 november 2005, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, terwijl gedaagde niet aanwezig was.

Uitspraak

03/5334 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Breda op 17 september 2003 onder kenmerk
02/2442 WAO tussen partijen gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en schriftelijk gereageerd op de door appellant in het geding gebrachte medische bescheiden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 11 november 2005, waar namens appellant is verschenen
mr. R.A. Oliemans, advocaat te Bergen op Zoom, en waar gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 4 januari 2002 heeft gedaagde met ingang van 8 januari 2002 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Het bestreden besluit van 20 november 2002 strekt er, blijkens de motivering en de brief van 27 februari 2003, toe het besluit van 4 januari 2002 in die zin te herroepen dat de uitkering wordt berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
De in eerste aanleg aangevoerde beroepsgrond van arbeidskundige aard, is door appellant ter zitting van de rechtbank ingetrokken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, met dien verstande dat (desondanks) gedaagde is veroordeeld tot de vergoeding van griffierecht en proceskosten. De Raad begrijpt dat het hoger beroep van appellant zich beperkt tot de ongegrondverklaring van zijn beroep.
De rechtbank heeft, samengevat, overwogen dat de verzekeringsartsen de voor appellant geldende lichamelijke beperkingen niet hebben onderschat. Wel heeft de rechtbank gesignaleerd dat de door de verzekeringsarts aangegeven beperking ten aanzien van werkzaamheden met grote stress, geen vertaling heeft gevonden in de vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank heeft daarin aanleiding gezien in haar beoordeling uit te gaan van een (maximale) belastbaarheid van appellant inclusief een beperking ten aanzien van werkzaamheden die met grote stress gepaard gaan. Van de belasting in de in bezwaar geduide functies van bankbediende en dompelaar kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangenomen dat deze blijft binnen de grenzen van de voor appellant aldus geldende belastbaarheid. De belasting in de eveneens geduide functies van samensteller, naaister/stikster meubelkleding en wikkelaar blijft volgens de rechtbank wel binnen de belastbaarheid van appellant. Uitgaande van de aan die functies verbonden gemiddelde loonwaarde, leidt dat niet tot de indeling in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse.
De Raad onderschrijft in grote lijn het oordeel van de rechtbank en haar motivering daarvan. In de door appellant in hoger beroep overgelegde medische informatie, die deels ziet op de situatie ná de hier van belang zijnde datum, ziet de Raad geen aanleiding om aan te nemen dat de rechtbank in haar oordeelsvorming de voor appellant op 8 januari 2002 geldende arbeidsbeperkingen heeft onderschat. Het hoger beroep slaagt daarom niet en de aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2005.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.P. Mulder.