ECLI:NL:CRVB:2005:AU8114
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- C.W.J. Schoor
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van het recht op WAO-uitkering en geschiktheid voorgehouden functies
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2005, staat de beëindiging van het recht op een WAO-uitkering centraal. Appellant, die sinds 1981 een uitkering ontving, had zijn uitkering in 1998 zien intrekken op basis van een beoordeling die stelde dat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen deze intrekking niet-ontvankelijk verklaard en het beroepschrift doorgestuurd naar het Uwv. In hoger beroep werd door mr. M.H.J. van Geffen, de advocaat van appellant, aangevoerd dat het medisch onderzoek door gedaagde onvolledig was en dat er onvoldoende aandacht was besteed aan diverse klachten van appellant, waaronder angstklachten.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische beperkingen van appellant correct waren vastgesteld. De Raad baseerde zich op rapporten van de bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek en de verzekeringsarts R.W. van Hes, die de belastbaarheid van appellant hadden beoordeeld. De Raad concludeerde dat de door gedaagde aangenomen beperkingen juist waren en dat appellant in staat was de voorgehouden functies te vervullen. De Raad verwierp het argument van appellant dat de overschrijdingen van zijn belastbaarheid onvoldoende gemotiveerd waren, en bevestigde dat de functies passend waren.
De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet kon slagen en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, waarmee de beëindiging van de WAO-uitkering van appellant werd gehandhaafd.