ECLI:NL:CRVB:2005:AU8118

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1178 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tot erkenning als burgeroorlogsslachtoffer en de beoordeling van psychische en lichamelijke klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2005 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres, die in 1930 is geboren, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiseres had een aanvraag ingediend om erkend te worden als burgeroorlogsslachtoffer op basis van psychische en lichamelijke klachten die zij toeschrijft aan haar ervaringen tijdens de Japanse bezetting en de Bersiap-periode in het voormalige Nederlands-Indië. De aanvraag werd eerder afgewezen, maar eiseres diende in oktober 2002 een hernieuwde aanvraag in, waarbij zij longemfyseem en vermoeidheidsklachten aanvoerde.

De Raad heeft de zaak behandeld op 20 oktober 2005, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. drs. C. Lamphen. De verweerster, de Pensioen- en Uitkeringsraad, werd vertegenwoordigd door mr. C. Vooijs. De Raad moest beoordelen of het besluit van verweerster, dat de aanvraag van eiseres afwees, in stand kon blijven. De Raad concludeerde dat er geen blijvende invaliditeit was vastgesteld die voortkwam uit de oorlogsgeweld, ondanks de erkenning van psychische klachten.

De Raad oordeelde dat de beperkingen die eiseres ervaart in haar dagelijks leven voornamelijk het gevolg zijn van haar longemfyseem en niet van de psychische klachten die zij aanvoert. De medische adviezen die aan het besluit ten grondslag lagen, werden als voldoende zorgvuldig beschouwd. De Raad verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen termen waren om verweerster te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische gegevens en de relatie tussen klachten en oorlogsgeweld.

Uitspraak

04/1178 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft onder dagtekening 13 januari 2004, kenmerk JZ/R70/2003, ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogs-slachtoffers 1940-1945.
Tegen dit besluit heeft namens eiseres mr. drs. C. Lamphen, advocaat te Utrecht, op de in een aanvullend beroepschrift (met bijlagen) aangegeven gronden bij de Raad beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens hebben partijen over en weer, onder overlegging van medische stukken, op elkaars standpunten gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 20 oktober 2005, waar voor eiseres is verschenen mr. drs. C. Lamphen voornoemd, als haar gemachtigde. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, die in 1930 is geboren, heeft in oktober 1991 bij verweerster een aanvraag ingediend om krachtens de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet) erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer en in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering.
Eiseres heeft deze aanvraag gebaseerd op de omstandigheid dat zij psychische klachten en gewrichtsklachten heeft welke zij wijt aan hetgeen haar tijdens de Japanse bezetting en de Bersiap-periode in het voormalige Nederlands-Indië is overkomen.
Verweerster heeft het verzoek van eiseres bij besluit van 12 november 1992 afgewezen. Verweerster heeft daarbij weliswaar aanvaard dat eiseres is geïnterneerd geweest tijdens de Bersiap-periode en derhalve is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2 van de Wet maar heeft zich tevens op het standpunt gesteld, zich daarbij baserend op het advies van haar geneeskundig adviseurs, dat er geen sprake is van lichamelijk en /of psychisch letsel dat heeft geleid tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wet ten gevolge van het oorlogsgeweld.
Eiseres heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
In oktober 2002 is namens eiseres een hernieuwde aanvraag gedaan om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer en in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. Daarbij is aangegeven dat er bij eiseres thans sprake is van longemfyseem tengevolge waarvan zij kortademig is en vermoeidheidsklachten heeft.
Verweerster heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 23 mei 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat er geen sprake is van blijvende invaliditeit ten gevolge van het oorlogsgeweld.
Verweerster heeft daarbij overwogen dat bij eiseres weliswaar sprake is van psychische klachten als gevolg van het oorlogsgeweld, maar dat deze geen beperkingen opleveren in haar dagelijks functioneren. De beperkingen die eiseres ondervindt in haar dagelijks functioneren acht verweerster het gevolg van de longklachten van eiseres die niet gerelateerd kunnen worden aan haar oorlogservaringen. Door deze klachten, aldus verweerster, is eiseres sterk afhankelijk geworden van anderen en verminderen haar sociale contacten.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen namens eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hij beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Verweersters besluit is gebaseerd op een tweetal adviezen van haar geneeskundig adviseurs, waaraan onder meer ten grondslag ligt een medisch rapport d.d. 15 mei 2003 van de arts R. van Gorkum, die eiseres op 11 april 2003 heeft onderzocht. Van Gorkum is op basis van zijn onderzoek tot de conclusie gekomen dat er op psychisch vlak weinig is veranderd ten opzichte van de vorige beoordeling. In tegenstelling tot 1992 (toen eiseres is onderzocht door de arts
F. Poettgens) ziet hij nu geen slaapproblemen en is er sprake van enkele lichte klachten van een PTSS zonder dat de volledige DSM-IV diagnose kan worden gesteld. Zijns inziens is er geen sprake van beperkingen op grond van deze klachten. Met betrekking tot het longemfyseem van eiseres kan hij een causaal verband met de oorlogsgebeurtenissen niet aanvaarden.
Het in het kader van de bezwaarprocedure van de kant van eiseres ingebrachte rapport d.d. 23 november 2003 van psychiater A.A. van Loon heeft de geneeskundig adviseur van verweerster M. Hoornstra-Deurloo geen aanleiding gegeven een ander standpunt in te nemen. Naar haar mening is het verschil in beoordeling niet gelegen in de vaststelling dat er causale psychische klachten zijn - daarover zijn van Gorkum en Van Loon het eens - maar in de waardering van de beperkingen ten gevolge hiervan. Uit nadere beschouwing van de door Van Loon gestelde beperkingen blijkt, aldus de geneeskundig adviseur, dat Van Loon naast de lichamelijke oorzaken ook lijdensdruk meeweegt, die echter niet als beperking valt aan te merken; er blijven dan geen aan de psychische klachten te relateren beperkingen over.
Ook de Raad stelt vast dat Van Loon en de artsen die verweerster hebben geadviseerd niet van mening verschillen over de aard van de psychische klachten die eiseres heeft. Het geschil betreft de beperkingen die deze klachten voor eiseres meebrengen. Aangezien dit punt niet zo zeer de expertise van de psychiater als wel die van de verzekerings-geneeskundige aangaat, acht de Raad het niet opportuun dat alsnog een andere psychiater eiseres onderzoekt. De Raad acht het besluit van verweerster voldoende zorgvuldig voorbereid.
De Raad heeft voorts in de nu ter beschikking staande medische gegevens geen aanknopingspunten gevonden het medisch oordeel waarop het bestreden besluit berust onjuist te achten.
Van Loon beschrijft vooral de symptomen van de bij eiseres aanwezige PTSS -kenmerken en de lijdensdruk, maar deze zijn een onjuiste maatstaf bij het vaststellen van de mate van invalidering van een betrokkene. Bepalend daarvoor zijn de beperkingen in het leven van alledag en deze beperkingen, de kleine actieradius, het afnemen van de sociale contacten, de toegenomen vermoeibaarheid, zijn alle, hoewel mede van invloed op de psychische gesteldheid van eiseres, het directe gevolg van het ernstige long-emfyseem waaraan eiseres lijdt en welke aandoening door haarzelf ook is aangegeven als reden voor de hernieuwde aanvraag.
Gezien het vorenstaande kan het beroep van eiseres niet slagen.
De Raad acht tenslotte geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een der partijen te veroordelen in de proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 december 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.