ECLI:NL:CRVB:2005:AU8128

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1687 BPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van besluit tot weigering toekenning pensioen op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945

In deze zaak gaat het om een verzoek tot herziening van een besluit van de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij de toekenning van een pensioen op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 aan eiser is geweigerd. Eiser, wonende in Ontario (Canada), heeft eerder een aanvraag ingediend die door de Buitengewone Pensioenraad (BPR) is afgewezen. De Raad heeft in een eerdere uitspraak van 14 februari 1985 het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de door hem aangevoerde verzetsomstandigheden niet voldoende waren om hem als deelnemer aan het verzet te kwalificeren. Eiser heeft in mei 2002 opnieuw verzocht om herziening van de afwijzing, maar verweerster heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gepresenteerd die tot een andere beslissing zouden kunnen leiden.

De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de bevoegdheid tot herziening discretionair is en dat de Raad het bestreden besluit slechts terughoudend kan toetsen. Dit is vooral van belang omdat er al eerder over de zaak is geoordeeld en eerdere verzoeken om herziening zijn afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat eiser geen nieuwe feiten heeft aangedragen die de eerdere besluiten in een ander licht kunnen stellen. Daarom is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit niet in rechte kan worden aangetast.

De Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht om proceskosten te vergoeden, en heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. C.G. Kasdorp als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 1 december 2005.

Uitspraak

04/1687 BPW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], Ontario (Canada), eiser,
en
de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 23 december 2003, kenmerk 81053, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de Raad. In het beroepschrift, zoals nadien nog schriftelijk aangevuld, is uiteengezet waarom eiser zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 20 oktober 2005. Aldaar is voor eiser verschenen zijn gemachtigde
mr. C. van den Bergh, advocaat te Zwolle, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. F.M.H. Kok, werkzaam bij Loyalis Maatwerkadministaties B.V..
II. MOTIVERING
Bij uitspraak van 14 februari 1985, nr. B.P.W. 1983/49, heeft de Raad ongegrond verklaard het beroep van eiser betreffende de afwijzing door verweersters rechtsvoorganger, de Buitengewone Pensioenraad (BPR) van diens aanvraag van september 1980 om toekenning van een pensioen ingevolge de Wet. Daartoe overwoog de Raad, kort samengevat, dat de BPR terecht heeft geoordeeld dat de door eiser aangevoerde verzetsomstandigheden - waaronder de vaststaande omstandigheid dat eiser van 5 september 1944 tot 5 juni 1945 deel heeft uitgemaakt van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten - naar aard en omvang onvoldoende zijn om hem te kunnen aanmerken als deelnemer aan het verzet in de zin van de Wet. De Raad volstaat hier verder met verwijzing naar de genoemde uitspraak.
In mei 2002 heeft eiser verweerster, als rechtsopvolgster van de BPR, nogmaals - nadat enkele eerdere verzoeken daartoe al, eveneens rechtens onaantastbaar, waren afgewezen - verzocht de bovengenoemde afwijzing te herzien en hem alsnog te erkennen als deelnemer aan het verzet. De Stichting 1940-1945 heeft, na nader onderzoek, bij schrijven van 5 juni 2003 aan verweerster meegedeeld dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die kunnen leiden tot heroverweging van het eerder ingenomen standpunt.
Bij besluit van 26 juni 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster het verzoek van eiser dienovereenkomstig afgewezen, onder overweging dat geen aanleiding bestaat om van de in
artikel 42a van de Wet gegeven bevoegdheid tot herziening gebruik te maken.
De Raad overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 42a van de Wet is verweerster bevoegd, op daartoe door of vanwege de belanghebbende gedane aanvraag, een eerder ter uitvoering van de Wet genomen, definitief besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien.
Deze bevoegdheid is discretionair van aard. Dit brengt mee dat de Raad het bestreden besluit slechts terughoudend kan toetsen. Die terughoudendheid geldt temeer nu de Raad zich over eisers geschil met verweerster(s rechtsvoorganger) al eerder heeft uitgesproken, en al enige verzoeken om herziening zijn afgewezen. Een en ander heeft tot gevolg dat van de juistheid van de eerder in het kader van de Wet ten aanzien van eiser genomen besluiten dient te worden uitgegaan tenzij alsnog blijkt van nieuwe, niet eerder bekende, feiten en omstandigheden die de daarin aan de orde zijnde kwestie in een geheel ander licht stelt.
De Raad moet vaststellen dat hetgeen eiser ter ondersteuning van zijn huidige verzoek om herziening heeft aangevoerd overeenkomt met hetgeen terzake door hem in eerdere procedures al is gesteld. Ook nader onderzoek door de Stichting 1940-1945 heeft niet alsnog feiten of omstandigheden aan het licht gebracht die tot andere inzichten kunnen leiden.
De conclusie kan dan ook niet anders luiden dan dat het bestreden besluit niet in rechte kan worden aangetast.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 december 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.