ECLI:NL:CRVB:2005:AU8148

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3714 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten van verhuizing en herinrichting door vervolgingsslachtoffer

In deze zaak gaat het om een verzoek van eiseres, een vervolgingsslachtoffer, om vergoeding van de kosten van verhuizing en herinrichting op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Eiseres, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft psychische klachten die verband houden met haar vervolging, maar ook longklachten die haar in haar dagelijks leven belemmeren. Eiseres heeft een aanvraag ingediend bij de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, maar deze aanvraag is afgewezen. De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de longklachten van eiseres niet in verband staan met de vervolging, en dat de psychische klachten geen belemmeringen vormen voor het blijven wonen in haar huidige woning. De Raad heeft de beslissing van de verweerster om de aanvraag af te wijzen, bevestigd. De Raad oordeelt dat er geen medische indicatie is voor de gevraagde verhuizing, aangezien de klachten die de verhuizing noodzakelijk maken niet met de vervolging samenhangen. De Raad verklaart het beroep van eiseres ongegrond en ziet geen aanleiding om verweerster te veroordelen in de proceskosten.

Uitspraak

04/3714 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 28 mei 2004, kenmerk JZ/M70/2004/0349, heeft verweerster ten aanzien van eiseres uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Namens eiseres is tegen dit besluit bij de Raad beroep ingesteld door mr. L. Rijpkema, advocaat te Groningen als gemachtigde. Bij aanvullend beroepschrift heeft deze gemachtigde aangegeven waarom eiseres zich niet met het bestreden besluit kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 10 november 2005. Aldaar is eiseres, zoals tevoren was mede gedeeld, noch in persoon, noch bij gemachtigde verschenen. Verweerster heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door
mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren [in]r 1938 in het voormalige Nederlands-Indië is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Verweerster heeft in het verleden ten aanzien van de bij eiseres bestaande psychische klachten, hoofdpijn en maag- en darmklachten aanvaard dat zij door of in verband met de vervolging zijn ontstaan. Een dergelijk verband is niet aanvaard ten aanzien van de bij eiseres eveneens aanwezige longklachten, handklachten en vaatklachten (M. Raynaud).
Bij schrijven van 29 oktober 2003 heeft eiseres bij verweerster een verzoek ingediend om vergoeding van dan wel tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting. Zij heeft daarbij aangegeven dat het haar in verband met haar chronisch longlijden met toenemende benauwdheidsklachten (ernstig longemfyseem) nauwelijks nog mogelijk is trappen te lopen, waardoor zij van haar op de derde verdieping in een gebouw zonder lift gelegen flat wil verhuizen naar een woning op de begane grond.
Naar aanleiding van deze aanvraag is eiseres op 4 februari 2004 onderzocht door de arts G. Kho, geneeskundig adviseur bij verweerster. Deze arts heeft op basis van door hem verricht onderzoek alsmede op basis van informatie uit de behandelende sector geoordeeld dat de longklachten met de daarmee samenhangende inspanningsbeperking de verhuizing noodzakelijk maken en dat de psychische klachten van eiseres geen beperkingen opleveren voor het blijven wonen in haar vorige woning. In overeenstemming met het advies van haar geneeskundig adviseur heeft verweerster bij besluit van 16 februari 2004 de aanvraag van eiseres afgewezen. Daarbij is overwogen dat de door eiseres gevraagde voorziening in verband met haar uit de vervolging voortvloeiende ziekten of gebreken niet medisch noodzakelijk noch medisch-sociaal wenselijk is. Na door eiseres gemaakt bezwaar heeft verweerster dit standpunt bij het thans bestreden besluit gehandhaafd.
De Raad overweegt als volgt.
Uit de gedingstukken van medische aard ziet de Raad overtuigend naar voren komen dat eiseres in verband met haar ernstig longemfyseem met daarbij een fors gestoord inspanningsvermogen waardoor traplopen in toenemende mate moeilijk is geworden, genoodzaakt is geweest om naar een andere woning te verhuizen. Ten aanzien van de bij eiseres aanwezige longklachten is door verweerster eerder al vastgesteld dat zij met de vervolging geen verband houden. De gedingstukken laten niet zien dat de wel met de vervolging in verband staande klachten van eiseres voor haar een verhuizing noodzakelijk maakten. Naar het oordeel van de Raad heeft verweerster mitsdien op goede gronden geoordeeld dat een medische indicatie als bedoeld in artikel 20 van de Wet ten aanzien van deze verhuizing ontbreekt, nu de niet met de vervolging samenhangende longklachten hiervoor de oorzaak vormden.
Ten aanzien van de in het bestreden besluit tevens begrepen weigering van verweerster om aan eiseres op grond van
artikel 21 van de Wet voor de door eiseres gevraagde voorziening een tegemoetkoming te verlenen, overweegt de Raad het volgende.
Verweerster pleegt van de haar in artikel 21 van de Wet gegeven bevoegdheid gebruik te maken wanneer in de met de vervolging samenhangende klachten een wenselijkheid is gelegen voor een in verband met niet met de vervolging samenhangende klachten noodzakelijke verhuizing. De Raad heeft deze gedragslijn van verweerster reeds meerdere malen als niet onredelijk aangemerkt. Verweerster heeft geoordeeld dat deze situatie zich in het geval van eiseres niet voordoet. De Raad kan verweerster in deze opvatting volgen. De Raad kent daartoe beslissende betekenis toe aan het door de geneeskundig arts G. Kho voornoemd uitgebrachte rapport. Hieruit blijkt dat de psychische klachten van eiseres er niet aan in de weg stonden dat zij bleef wonen in haar vorige woning. Medische gegevens die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn niet voorhanden.
Het voorgaande betekent dat het beroep van eiseres ongegrond verklaard moet worden.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 december 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.