ECLI:NL:CRVB:2005:AU8149

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4255 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning als burgeroorlogsslachtoffer en weigering periodieke uitkering

In deze zaak gaat het om de erkenning van eiseres als burgeroorlogsslachtoffer en de weigering van een periodieke uitkering door de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiseres, geboren in 1934 in het voormalige Nederlands-Indië, diende in april 2000 een aanvraag in voor een periodieke uitkering op basis van haar status als burgeroorlogsslachtoffer. Deze aanvraag werd aanvankelijk afgewezen op 8 januari 2002, omdat verweerster meende dat er geen sprake was van invaliditeit door oorlogsgeweld. Eiseres heeft hiertegen bezwaar aangetekend, wat leidde tot een nieuw besluit waarin zij wel als burgeroorlogsslachtoffer werd erkend, maar de periodieke uitkering werd geweigerd. Verweerster stelde dat eiseres niet had aangetoond dat zij haar werkzaamheden had moeten beëindigen door haar oorlogsinvaliditeit.

Eiseres betwistte deze weigering en voerde aan dat zij haar werkzaamheden inderdaad had moeten beëindigen vanwege haar psychische klachten. Ze verwees naar documenten van de Landesversicherungsanstalt Westfalen, waaruit bleek dat zij sinds 30 september 1993 niet meer had gewerkt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat verweerster onvoldoende onderzoek had gedaan naar de reden van werkbeëindiging en dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid. De Raad oordeelde dat verweerster in strijd had gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht en vernietigde het besluit. Tevens werd verweerster veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiseres, die op € 644,- werden vastgesteld.

De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2005, met als voorzitter mr. C.G. Kasdorp en de leden mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer. De Raad bepaalde dat verweerster een nieuw besluit moest nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

04/4255 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 29 juni 2004, kenmerk JZ/P60/2004, heeft verweerster ten aanzien van eiseres uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden is namens eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld door
mr. drs. C. Lamphen, advocaat te Utrecht.
Het geding is behandeld ter terechtzitting van de Raad op 20 oktober 2005. Aldaar is eiseres verschenen bij gemachtigde mr. drs. C. Lamphen voornoemd en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, die is geboren [in] 1934 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in april 2000 bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van onder meer een periodieke uitkering als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Bij besluit van 8 januari 2002 heeft verweerster deze aanvraag van eiseres afgewezen op de grond dat bij haar geen sprake is van invaliditeit ten gevolge van het aannemelijk geachte oorlogsgeweld. Een door eiseres tegen dit besluit ingediend bezwaar heeft geleid tot het thans bestreden besluit. Hierbij heeft verweerster eiseres op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en aan haar de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet toegekend. Een periodieke uitkering is aan eiseres geweigerd op de grond dat niet is gebleken dat eiseres door haar oorlogsinvaliditeit is gedwongen geweest haar werkzaamheden in beroep of bedrijf te beëindigen of blijvend te verminderen.
Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Zij heeft aangevoerd dat zij haar laatst verrichte werkzaamheden wel degelijk in verband met haar oorlogsinvaliditeit heeft moeten beëindigen. In dit verband verwijst eiseres naar een door haar ingebracht overzicht van de Landesversicherungsanstalt Westfalen omtrent haar arbeidsverleden in Duitsland, waar zij tot in 1994 woonde, en de daarbij opgebouwde verzekeringstijd-vakken, waaruit blijkt dat zij vanaf 30 september 1993 geen werkzaamheden meer heeft verricht en uitkering heeft genoten tot zij op 60-jarige leeftijd (vervroegd) met pensioen is gegaan. Voorts verwijst zij naar informatie van psychiater dr. R. Kühnau te Krefeld, die eiseres onder meer in de periode januari tot juni 1994 heeft behandeld en naar informatie van psychiater G. Luberg-Sievers, die als opvolgster van dr. Künau op basis van het beschikbare patiëntendossier tot de conclusie is gekomen dat eiseres in 1994 in verband met psychische klachten niet in staat moet zijn geweest haar arbeid te verrichten.
In dit geding staat centraal de vraag of eiseres in 1993 haar laatste werkzaamheden heeft moeten beëindigen in verband met haar psychische oorlogsinvaliditeit.
De Raad overweegt als volgt.
Naar verweerster bij verweerschrift en ter zitting heeft aangevoerd, is verweerster in hoofdzaak tot haar standpunt gekomen omdat uit de ten dienste staande gegevens niet duidelijk is wanneer eiseres werkzaam is geweest en waarom zij haar werkzaamheden heeft beëindigd. In deze opvatting kan de Raad verweerster niet volgen. Hoewel eiseres zelf niet in staat is gebleken exacte gegevens hieromtrent te verschaffen heeft zij bovengenoemd door de Landesversicherungsanstalt Westfalen verstrekte overzicht ter ondersteuning van haar bezwaarschrift bij verweerster ingebracht, waaruit naar het oordeel van de Raad met zekerheid is af te leiden in welke perioden eiseres werkzaam is geweest en ook dat zij na 30 september 1993 niet meer heeft gewerkt en “Sozialleistungen” heeft ontvangen, welke uitkeringen, naar blijkt uit de op het overzicht gegeven toelichting, onder meer worden verstrekt in geval van ziekte. Deze laatste omstandigheid had, gevoegd bij het op basis van de beschikbare medische informatie door verweersters geneeskundig adviseur ingenomen standpunt dat het bestaan van een causale arbeidsongeschiktheid in die periode aannemelijk is te achten, voor verweerster aanleiding moeten zijn informatie in te winnen bij de laatste werkgever ([naam werkgever]) die eiseres blijkens de bij het overzicht van de Landesversicherungsanstalt Westfalen gevoegde bijlage heeft gehad en deze moeten vragen naar de reden van werkbeëindiging in 1993. Nu verweerster dit heeft nagelaten is het bestreden besluit naar het oordeel van de Raad niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en komt deswege, als zijnde in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking.
De Raad acht termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerster te veroordelen in de proceskosten van eiseres, ten bedrage van € 644,- aan kosten van juridische bijstand.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat verweerster een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de Pensioen- en Uitkeringsraad;
Bepaalt dat verweerster aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 35,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 december 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.