ECLI:NL:CRVB:2005:AU8152

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4262 WUV + 04/4263 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van gewrichtsklachten in relatie tot oorlogservaringen van eiseres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, geboren in 1940 in het voormalige Nederlands-Indië, en de Raadskamer WUV en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), waarbij zij stelde dat haar gewrichtsklachten in verband stonden met haar oorlogservaringen. De verweersters hadden haar aanvraag afgewezen, omdat zij van mening waren dat de gewrichtsklachten niet gerelateerd waren aan de oorlogservaringen van eiseres.

Eiseres was van mening dat de besluiten van verweersters onterecht waren, omdat zij meende dat haar klachten wel degelijk voortkwamen uit de trauma's die zij had opgelopen tijdens de Japanse bezetting. Tijdens de zitting op 10 november 2005 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar dochter. De verweersters werden vertegenwoordigd door mr. T.R.A. Dircke. De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken, waaronder medische rapporten van verschillende behandelend artsen.

De Raad concludeerde dat de gewrichtsklachten van eiseres, die onder andere hypermobiliteit, blessures en artrose omvatten, niet in verband konden worden gebracht met de oorlogservaringen. De Raad baseerde deze conclusie op adviezen van geneeskundig adviseurs, die stelden dat de klachten van eiseres voortkwamen uit niet ongebruikelijke letsels en degeneratieve processen, en niet uit de oorlogservaringen. De Raad oordeelde dat de besluitvorming van verweersters zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om de bestreden besluiten te herzien. De beroepen van eiseres werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

04/4262 WUV + 04/4263 WUBO
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweersters.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Onder dagtekening 24 juni 2004, kenmerk respectievelijk JZ/O70/2004/0417, en JZ/O70/2004, hebben verweersters ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van respectievelijk de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wubo).
Tegen deze besluiten heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift heeft zij uiteengezet waarom zij het met de bestreden besluiten niet eens is.
Verweersters hebben een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de Raad op 10 november 2005. Daar is eiseres in persoon verschenen, bijgestaan door haar dochter [naam dochter], en hebben verweersters zich doen vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken heeft eiseres, die is geboren in 1940 in het voormalige Nederlands-Indië, in februari 2003 bij verweersters een aanvraag ingediend om haar als vervolgde of als burger-oorlogsslachtoffer, al naargelang voor haar het gunstigst, voor onder meer een periodieke uitkering op grond van de Wuv of de Wubo in aanmerking te brengen. Zij heeft aangegeven zowel psychische als lichamelijke klachten te hebben tengevolge van wat zij tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië heeft meegemaakt.
Verweersters hebben eiseres naar aanleiding van deze aanvraag bij besluiten van 4 september 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij de bestreden besluiten, erkend als respectievelijk vervolgde in de zin van de Wuv en burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo.
Daarbij is aanvaard dat de bij eiseres bestaande psychische klachten en huidklachten het gevolg zijn van haar internering tijdens de Japanse bezetting. Een dergelijk causaal verband is evenwel niet aanwezig geacht met betrekking tot de gewrichtsklachten van eiseres en haar gevoeligheid voor infecties.
Aan eiseres zijn in het kader van de Wubo de toeslag als bedoeld in artikel 19 van die wet toegekend, een vergoeding voor huishoudelijke hulp en een vergoeding voor ongedekte medische kosten verband houdend met psychische klachten en huidklachten.
In het kader van de Wuv is een aanspraak van eiseres op deze beide vergoedingen erkend maar zijn de aanvragen afgewezen omdat de aanspraken van eiseres ingevolge de Wubo voor haar gunstiger zijn.
Het verzoek om toekenning van een periodieke uitkering alsmede een voorziening voor orthomanuele therapie is in beide besluiten afgewezen - kort gezegd - omdat niet gebleken is dat de met de oorlogservaringen van eiseres samenhangende klachten hebben geleid tot haar werkvermindering in 2003 als medewerkster in het eigen bedrijf of een verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdgenoten en zij voorts niet op grond van die klachten is aangewezen op genoemde therapie.
Eiseres kan zich niet verenigen met de bestreden besluiten, voor zover daarbij haar aanvraag om een periodieke uitkering en een voorziening voor orthomanuele therapie is afgewezen. Zij is van mening dat verweersters ten onrechte ervan uitgaan dat haar gewrichtsklachten niet in verband staan met het oorlogsgeweld maar duidelijk een andere oorzaak hebben en dat door hen zonder grond wordt aangenomen dat zij nog goed in staat was om administratieve taken op tijd en correct uit te voeren. Van kind af aan heeft zij een lichamelijke achterstand die haar heeft belemmerd bij haar schoolopleiding en werkende leven.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of de bestreden besluiten, gelet op hetgeen daartegen door eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte stand kunnen houden. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend.
Daartoe overweegt de Raad als volgt.
Uit de stukken blijkt dat eiseres, na de voltooiing van haar middelbare schoolopleiding in 1959 en het nadien gevolgd hebben van diverse cursussen en colleges, van 1966 tot 1976 onder meer als secretaresse werkzaam is geweest. In dat laatste jaar is zij gestopt met haar werk bij de [naam werkgever] te [vestigingsplaats] in verband met zwangerschap. Vanaf 1991 heeft zij secretariële werkzaamheden verricht voor het softwarebedrijf [naam B.V.] dat haar man heeft opgezet. Zij heeft die werkzaamheden moeten verminderen omdat zij, zoals zij ook ter zitting van de Raad heeft aangegeven, als gevolg van haar gewrichtsklachten langdurig zittend werk niet meer kan volhouden.
Het geschil tussen partijen spitst zich gezien het vorenstaande vooral toe op de vraag of de gewrichtsklachten van eiseres door verweersters terecht zijn beschouwd als niet in verband staande met de oorlogservaringen van eiseres.
Het standpunt van verweersters is gebaseerd op een tweetal adviezen van haar geneeskundig adviseurs. Deze adviezen berusten op informatie van de eiseres behandelend artsen, te weten: haar huisarts H.W. Wybenga, de orthopedisch chirurg
P.G. Vermes, en de psychiater O. Markx, alsmede op de resultaten van een door de arts J.H. Husken op 19 augustus 2003 verricht onderzoek van eiseres.
In die adviezen is ook naar het oordeel van de Raad voldoende gemotiveerd inzichtelijk gemaakt dat de gewrichtsklachten
- sprake is van hypermobiliteit van de gewrichten, blessures en artrose - waaraan eiseres lijdt, naar algemeen aanvaarde medische inzichten en ervaringen, berusten op in het dagelijks leven niet ongebruikelijke letsels, dan wel constitutioneel, leeftijdsgebonden en degeneratief van aard zijn.
Daarmee is ook aangegeven dat duidelijk andere oorzaken dan de oorlogsgebeurtenissen debet zijn aan de gewrichtsklachten van eiseres, zodat toepassing van de zogenoemde omgekeerde bewijslast hier niet aan de orde is.
De Raad heeft in de gedingstukken geen aanknopingspunten gevonden om het standpunt van verweersters in deze onjuist te achten. Van de kant van eiseres zijn ook geen medische gegevens ingebracht die tot een andere opvatting zouden moeten leiden.
Uit de gedingstukken, waaronder het onderzoeksrapport van Husken en de informatie van psychiater Markx komt voorts naar voren dat eiseres last van vermoeidheid heeft en een achteruitgang van concentratie en geheugen meldt. Eiseres heeft echter tevens aangegeven dat zij ook vroeger tijdens haar werkzame leven reeds deze problemen kende. Het in het rapport van Husken beschreven functioneren van eiseres wijst er niet op dat eiseres om die redenen sedert begin 2003 haar werkzaamheden ten behoeve van het eigen bedrijf niet meer zou kunnen verrichten, in die zin dat gesproken zou moeten worden van een verminderd verdienvermogen, of dat sprake zou zijn van een verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdgenoten.
Eiseres heeft met betrekking tot het ingestelde medisch onderzoek opgemerkt dat het door de arts Husken verrichte onderzoek weinig zorgvuldig is geweest en dat met name lichamelijk onderzoek nauwelijks heeft plaatsgevonden. Het rapport laat inderdaad vooral een onderzoek naar de psychische klachten van eiseres zien en berust voor wat de lichamelijke klachten betreft op datgene wat eiseres daarover zelf heeft verteld en op summier onderzoek. Wat daar overigens van zij, de Raad stelt vast dat het advies van de geneeskundig adviseurs van verweersters niet uitsluitend op dat onderzoek berust, maar ook op uitvoerige informatie van de eiseres behandelend artsen. Naar het oordeel van de Raad kan dan ook niet worden gezegd dat de besluitvorming van verweersters niet op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de beroepen van eiseres tegen de bestreden besluiten van verweersters niet kunnen slagen.
De Raad die, ten slotte, geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten, beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 december 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.