ECLI:NL:CRVB:2005:AU8155

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4895 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tot erkenning als vervolgingsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1926 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend bij de Pensioen- en Uitkeringsraad om als vervolgingsslachtoffer erkend te worden en in aanmerking te komen voor een periodieke uitkering en enkele voorzieningen. Eiseres stelt dat haar broer Willem tijdens de Japanse bezetting naar een werkkamp is overgebracht en dat haar broer Harry in een interneringskamp voor politieke gevangenen heeft verbleven. Hoewel eiseres zelf niet geïnterneerd is geweest, betoogt zij dat de omstandigheden waaronder zij de oorlog heeft meegemaakt even zwaar waren als die van geïnterneerden. Ze verwijst naar een inwoner van haar woonplaats, die door de Japanners is gevangen genomen en tijdens zijn internering is overleden.

De verweerster heeft op 9 januari 2004 een besluit genomen waarin de aanvraag van eiseres werd afgewezen, omdat niet is aangetoond dat zij door de Japanse bezettende macht van haar vrijheid is beroofd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 20 oktober 2005 is eiseres niet verschenen, maar verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 bepaalt dat vervolging handelingen of maatregelen van de vijandelijke bezettende macht zijn, die hebben geleid tot vrijheidsberoving. De Raad concludeert dat eiseres tijdens de bezettingsjaren niet is geïnterneerd in een concentratiekamp of andere verblijfplaats waar vrijheidsberoving beoogd werd. De omstandigheden die eiseres beschrijft, zoals het vernietigen van eigen vruchtbomen en rijstvelden, worden niet als vrijheidsberoving in de zin van de Wet aangemerkt, maar als algemene oorlogsomstandigheden. De Raad verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag door verweerster.

Uitspraak

04/4895 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats] (Canada), eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 27 juli 2004, kenmerk JZ/A60/2004/0474, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dat besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift - nog aangevuld bij brief van 26 september 2005 - heeft zij uiteengezet waarom zij zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 20 oktober 2005. Daar is eiseres niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren [in] 1926 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in februari 2003 bij verweerster een aanvraag ingediend om als vervolgde in aanmerking te komen voor een periodieke uitkering en enkele voorzieningen. In dit verband heeft eiseres aangegeven dat haar broer Willem tijdens de Japanse bezetting naar een werkkamp is overgebracht en dat haar broer Harry in een interneringskamp voor politieke gevangenen heeft verbleven. Zij heeft er voorts op gewezen dat zijzelf weliswaar niet geïnterneerd is geweest tijdens de bezettingstijd, maar dat de omstandigheden waaronder zij de oorlog heeft meegemaakt even zwaar en angstig waren als die waaronder degenen die wel geïnterneerd waren, hebben geleefd. Zo heeft zij in haar woonplaats Depok in het geheim les gehad van een inwoner die hiervoor door de Japanners is gevangen genomen en tijdens zijn internering is overleden.
Bij besluit van 9 januari 2004, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster op de aanvraag van eiseres afwijzend beslist. Verweerster heeft daarbij overwogen dat niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat eiseres door de Japanse bezettende macht van haar vrijheid is beroofd.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. De Raad overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge artikel 2 van de Wet wordt - samengevat en voorzover hier van belang - onder vervolging verstaan: handelingen of maatregelen van de vijandelijke bezettende macht van het voormalige Nederlands-Indië, welke tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 werden gericht tegen personen of groepen van personen op grond van hun Europese afkomst of Europees georiënteerde of gezinde instelling en welke hebben geleid tot vrijheids-beroving door opsluiting in concentratiekampen, gevangenissen of andere verblijf-plaatsen, waar beëindiging van het leven dan wel permanente bewaking van de vervolgde werd beoogd, met inbegrip van het transport naar en tussen dergelijke verblijfplaatsen.
Uit hetgeen eiseres aan de rapportrice van het WUV-bureau in Toronto - blijkens het op basis daarvan opgestelde sociaal rapport - heeft medegedeeld en uit de door verweerster aanvullend geraadpleegde dossiers van twee van haar broers komt naar voren dat haar broer Willem als vervolgde in de zin van artikel 2 van de Wet is erkend vanwege zijn verblijf in een werkkamp en dat haar broer Jan is erkend als burger-oorlogsslachtoffer vanwege bij hem vastgestelde blijvende invaliditeit die is veroorzaakt door hetgeen hij in de Bersiap-periode heeft meegemaakt. Ook zijn door het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis geen interneringsgegevens omtrent eiseres met betrekking tot de bezettingsjaren aangetroffen. Uit deze gegevens volgt dat eiseres tijdens de bezettings-jaren niet geïnterneerd is geweest in een concentratiekamp, gevangenis of andere verblijfplaats, waar beëindiging van het leven dan wel permanente bewaking van de vervolgde werd beoogd.
Verweerster heeft bij haar gehandhaafde afwijzing in aanmerking genomen dat hetgeen door eiseres aanvullend in bezwaar is aangevoerd, namelijk dat haar familie tijdens de Japanse bezetting is gedwongen om de eigen vruchtbomen en rijstvelden te vernietigen en oliepitten te gaan verbouwen ten behoeve van de Japanse bezetter, niet kan worden gezien als vrijheidsberoving in de zin van de Wet, maar als algemene oorlogsomstandig-heden dient te worden aangemerkt.
Op grond van de gedingstukken moet ook de Raad vaststellen dat niet is gebleken dat eiseres tijdens de Japanse bezettingsperiode van haar vrijheid was beroofd in de zin van de Wet. Daarmee is overigens niet miskend dat eiseres gedurende de bezettingsjaren bijzonder moeilijke tijden heeft meegemaakt.
Wel leidt dit de Raad tot de slotsom dat verweerster terecht van mening is dat eiseres geen vervolging in de zin van
artikel 2 van de Wet heeft ondergaan.
De Raad acht acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 december 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.