ECLI:NL:CRVB:2005:AU8157

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4937 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tot erkenning als burgeroorlogsslachtoffer op basis van psychisch letsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2005 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, die verzocht om erkenning als burgeroorlogsslachtoffer op basis van psychische klachten, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die dit verzoek had afgewezen. Eiser, geboren in 1942 in het voormalige Nederlands-Indië, had in september 2003 een aanvraag ingediend voor erkenning als slachtoffer van oorlogservaringen, waarbij hij stelde dat hij leed aan nerveuze huiduitslag en andere psychische klachten. De verweerster, de Pensioen- en Uitkeringsraad, had echter geoordeeld dat er geen sprake was van blijvende invaliditeit als gevolg van psychisch letsel, zoals vereist door de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.

De Raad heeft de zaak behandeld op 10 november 2005, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. E.R. Schenkhuizen, en de verweerster door mr. T.R.A. Dircke. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag door de verweerster goed was onderbouwd, met verwijzing naar adviezen van geneeskundig adviseurs die concludeerden dat de psychische klachten van eiser geen beperkingen opleverden in zijn dagelijks functioneren. De Raad vond dat de medische gegevens en het rapport van psychiater H.E. Sanders niet voldoende bewijs boden voor de stelling dat eiser leed aan blijvende invaliditeit.

Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de verweerster in stand bleef. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische beoordeling in zaken betreffende erkenning als oorlogsslachtoffer en de strikte eisen die de wet stelt aan de erkenning van psychisch letsel als grond voor uitkeringen.

Uitspraak

04/4937 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 27 juli 2004, kenmerk JZ/070/2004, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft mr. E.R. Schenkhuizen, advocaat te Den Haag, als gemachtigde van eiser bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift, met als bijlage een rapport over eiser van de psychiater H.E. Sanders te Haarlem van 7 mei 2005, is uiteengezet waarom eiser zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift met een bijlage ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 10 november 2005. Aldaar is namens eiser verschenen zijn gemachtigde mr. Schenkhuizen voornoemd, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiser, geboren in 1942 te Kediri in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in september 2003 bij verweerster een aanvraag ingediend om, onder meer, op grond van psychische klachten (nerveuze huiduitslag) en gebitsklachten te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en om in aanmerking te worden gebracht voor de toeslag ter verbetering van zijn levensomstandigheden, een periodieke uitkering en voorzieningen voor gebitsprothese en deelname aan het maatschappelijk verkeer.
Verweerster heeft, bij besluit van 31 maart 2004 zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, deze aanvraag van eiser afgewezen op de grond dat eiser in het voormalige Nederlands-Indië wel is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet maar dat niet is voldaan aan de ingevolge de Wet tevens geldende eis dat sprake is van lichamelijk en /of psychisch letsel tengevolge van de ondervonden oorlogscalamiteiten, leidend tot blijvende invaliditeit. Verweerster heeft in het bijzonder overwogen dat er bij eiser sprake is van psychische klachten, bestaande uit licht ontwijkende trekken, maar dat deze geen beperkingen opleveren in het dagelijks functioneren van eiser.
In beroep heeft eiser, onder verwijzing naar het - hiervoor al genoemde - over zijn psychische gezondheid door de psychiater H.E. Sanders te Haarlem opgemaakte rapport van 7 mei 2005, nog aangevuld met het schrijven van deze psychiater van
20 oktober 2005, doen aanvoeren dat zijn psychische klachten wel degelijk hebben geleid tot een zodanig verminderd functioneren door zijn schraal en teruggetrokken leven dat van invaliditeit in de zin van de Wet sprake is.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Naar uit de gedingstukken blijkt is het standpunt van verweerster in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Deze adviezen berusten op ingevolge de aanvraag van eiser in februari 2004 uitvoerig uitgevoerd medisch onderzoek door een van deze geneeskundig adviseurs, de arts G.J. Laatsch, waarbij gebruik is gemaakt van het medisch dossier van de Stichting Arbo- en Milieudienst Siemens Nederland en van medische informatie van eisers huisarts, C.R.A. Verdonk. In deze rapportage is gemotiveerd aangegeven - samengevat - dat er op grond van het psychische letsel geen sprake is van zodanige beperkingen, dat gesproken kan worden van blijvende invaliditeit in de zin van de Wet. Bij deze beoordeling is rekening gehouden met de zogenoemde Sequentiële Oorlogs Traumatisering (SOT). Voorts is opgemerkt dat van de recidiverende nerveuze huidklachten al vier jaar geen sprake is geweest.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Uit de ter beschikking staande medische gegevens is de Raad niet kunnen blijken van voldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het spoor van haar geneeskundig adviseurs, op basis van die gegevens ten tijde van het bestreden besluit ingenomen standpunt dat geen sprake is van psychisch letsel ten gevolge van de beschreven oorlogservaringen, dat blijvende invaliditeit tot gevolg heeft. Het namens eiser nog overgelegde rapport van de psychiater Sanders heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden, reeds omdat daaruit blijkt dat deze psychiater uitvoerig aandacht geeft aan het verschraalde teruggetrokken bestaan van eiser, hetgeen te maken heeft met lijdensdruk, terwijl geen feitelijke beperkingen in het dagelijks leven zijn geduid. Deswege heeft hij over de mate van invaliditeit en causaliteit geen uitspraak gedaan.
Gezien het vorenstaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 december 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.