ECLI:NL:CRVB:2005:AU8526

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6926 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WUV-uitkering op basis van psychische en lichamelijke klachten door internering tijdens de Japanse bezetting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2005 uitspraak gedaan over de weigering van een WUV-uitkering aan eiseres, die psychische en lichamelijke klachten aanvoert als gevolg van haar internering tijdens de Japanse bezetting in de Tweede Wereldoorlog. Eiseres, geboren in 1942 in het voormalige Nederlands-Indië, had in februari 2004 een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. De verweerster, de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, erkende eiseres als vervolgde, maar wees haar aanvraag af, omdat de klachten niet het niveau van een ziekte of gebrek in de zin van de Wet bereikten.

Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 17 november 2005 heeft zij haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar echtgenoot. De verweerster werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. Eiseres stelde dat haar psychische klachten ernstiger waren dan door verweerster aangenomen en dat haar darmklachten verband hielden met haar psychische toestand. De Raad heeft de ingediende medische rapporten en verklaringen van haar huisarts en andere behandelaars beoordeeld.

De Raad concludeerde dat de psychische klachten van eiseres niet als een duidelijke psychopathologie konden worden gekwalificeerd en dat er geen causaal verband kon worden gelegd tussen de darmklachten en de internering. De Raad oordeelde dat de verweerster terecht had geoordeeld dat de klachten van eiseres niet voldeden aan de criteria voor een WUV-uitkering. De Raad verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

04/6926 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Onder dagtekening 9 december 2004, kenmerk JZ/I/70/2004/0814, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift, waarbij een rapport van 8 december 2004 is overgelegd van H.J. Deguise, M.Ed., L.M.H.C, verbonden aan een gezondheidscentrum te Wassenaar, heeft zij uiteengezet waarom zij het met het bestreden besluit niet eens is.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Als reactie daarop heeft G.R.A. van Randwijck, de echtgenoot van eiseres, als haar gemachtigde bij brief van 7 november 2005 enkele stukken ingezonden. Voorts is van H.J. Deguise voornoemd, op 27 oktober 2005 een schrijven binnengekomen, waarin zij een toelichting geeft op haar medische achtergrond.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 17 november 2005. Daar is eiseres in persoon verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot, en heeft verweersters zich doen vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken heeft eiseres, die is geboren in 1942 in het voormalige Nederlands-Indië, in februari 2004 bij verweerster een aanvraag ingediend om haar als vervolgde voor onder meer een periodieke uitkering op grond van de Wet in aanmerking te brengen. Zij heeft aangegeven zowel psychische als lichamelijke klachten te hebben tengevolge van haar internering tijdens de Japanse bezetting.
Verweerster heeft eiseres naar aanleiding van deze aanvraag bij besluit van 12 augustus 2004, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, erkend als vervolgde in de zin van de Wet, maar haar aanvraag overigens afgewezen. Verweerster heeft bij haar besluit weliswaar aanvaard dat de bij eiseres bestaande psychische klachten en huidklachten het gevolg zijn van haar internering, maar tevens geoordeeld dat deze klachten niet het niveau bereiken van een ziekte of gebrek in de zin van de Wet. Voorts heeft verweerster een causaal verband als bovenbedoeld niet aanwezig geacht met betrekking tot de darmklachten, rugklachten, tandvleesontstekingen en migraine waaraan eiseres lijdt.
Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij is van mening dat haar psychische klachten ernstiger zijn dan door verweerster aangenomen en dat haar darmklachten zijn ontstaan tijdens de internering en mede verband houden met haar psychische klachten. Eiseres wijst ter ondersteuning van dit standpunt op de verklaringen van haar huisarts B.R. Dinger van Kruiningen, van W. Rekker, heilpraktiker te Gronau (Duitsland), en H. J. Deguise, vermeld in rubriek I.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen daartegen door eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte stand kan houden. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Het standpunt van verweerster is gebaseerd op een tweetal adviezen van haar geneeskundig adviseurs. Deze adviezen berusten op de resultaten van een door de arts R.J. Roelofs op 20 juli 2004 verricht onderzoek van eiseres, terwijl in het kader van de bezwaarprocedure informatie is ingewonnen bij de eiseres behandelend artsen, te weten: haar huisarts,
B.R. Dinger van Kruiningen, en heilpraktiker W. Rekker.
In die adviezen wordt inzichtelijk gemaakt dat er bij eiseres op psychisch gebied niet duidelijk sprake is van psychopathologie. Vermeld wordt dat er geen sprake is van een angststoornis of PTSS. Er is een licht verlaagde psychische spankracht waardoor overigens geen beperkingen van betekenis in het algeheel functioneren ontstaan. De doorslaapproblemen zijn niet als uiting van psychopathologie te zien. De stemmingsdalingen, die geen nadelig effect hebben op het functioneren van eiseres, hangen samen met de chronische darmklachten.
Met betrekking tot deze darmklachten komt naar voren dat er bij eiseres sprake is van een zogenoemd spastisch colon, dat volgens de geneeskundig adviseurs niet in causaal verband met de oorlogservaringen kan worden gebracht. Daarbij wordt opgemerkt dat op een spastisch colon slechte of weinig voeding geen negatief effect heeft en dat eiseres tijdens de internering ook geen darmziekte heeft gehad die het beeld zou kunnen verklaren of verergeren.
De Raad heeft in de gedingstukken geen aanknopingspunten gevonden om het standpunt van verweersters in deze onjuist te achten. Van de kant van eiseres zijn ook geen medische gegevens ingebracht die tot een andere opvatting zouden moeten leiden.
Uit hetgeen de behandelend artsen van eiseres hebben verklaard kan een verband van de darmklachten met de internering niet worden gelegd. De van de kant van eiseres voorts nog ingebrachte informatie met betrekking tot “spastisch colon of prikkelbaar darmsyndroom” laat zien dat, hoewel psychische factoren vaak een rol spelen, de oorzaak van de aandoening niet bekend is.
Dit brengt mee dat een causaal verband, ook met toepassing van de zogenoemde omgekeerde bewijslast bedoeld in
artikel 7, tweede lid, van de Wet, voor de darmklachten van eiseres niet kan worden aanvaard. Immers volgens vaste rechtspraak van de Raad strekt de omgekeerde bewijslast zich niet zover uit dat het causale verband tussen de betreffende aandoening en de vervolging geheel is losgelaten.
Met betrekking tot de psychische klachten van eiseres is de Raad van oordeel dat de arts Roelofs in zijn rapport naar behoren heeft gemotiveerd dat van een duidelijke psychopathologie niet kan worden gesproken. Roelofs maakt melding van een GAF-score 80 volgens DSM-IV.
H.J. Deguise (licensed mental health counselor) concludeert in haar rapport tot de aanwezigheid van een PTSS en van persoonlijkheidsstoornissen alsmede een GAF-score 45. Onderbouwing van deze diagnoses en van de ernst van de gestelde psychopathologie is in het rapport echter niet of nauwelijks gegeven. Daarbij is, gelet op de aangegeven ernst van de klachten, opvallend dat eiseres niet onder specialistische behandeling is voor haar psychische problematiek en daarvoor ook bij haar huisarts nooit om hulp heeft gevraagd.
De Raad kan daarom aan dit rapport niet de waarde toekennen die eiseres daaraan gehecht wil zien.
De Raad merkt ten slotte op dat hij het een omissie acht dat in de primaire besluitfase door de geneeskundig adviseur geen informatie is ingewonnen bij de behandelend artsen van eiseres. Nu die omissie echter alsnog is hersteld naar aanleiding van het door eiseres tegen het primair genomen besluit van verweerster gemaakte bezwaar, ziet de Raad onvoldoende grond om aan die onzorgvuldigheid gevolgen te verbinden.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit niet kan slagen.
De Raad, die geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten, beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 december 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.