ECLI:NL:CRVB:2005:AU8530

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6683 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Causaal verband tussen blaascarcinoom en vervolging in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak gaat het om een beroep van eiser, een vervolgde en uitkeringsgerechtigde, tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor vergoeding van kosten van medische behandeling in verband met een blaascarcinoom, dat hij stelt te relateren aan zijn eerdere maagcarcinoom en de vervolging die hij heeft ondergaan. De verweerster heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat er geen causaal verband is tussen het blaascarcinoom en de vervolging, maar dat het door andere oorzaken is ontstaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 17 november 2005, waarbij eiser niet aanwezig was, maar verweerster vertegenwoordigd was door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad heeft vastgesteld dat eiser in het verleden al erkend heeft gekregen dat zijn psychische en fysieke klachten, waaronder maagcarcinoom, verband houden met de vervolging. Echter, voor de holvoeten is dit verband niet aanvaard.

Eiser heeft betoogd dat het blaascarcinoom een uitzaaiing is van het maagcarcinoom en dat de verminderde auto-immuniteit door de behandeling van het maagcarcinoom heeft bijgedragen aan het ontstaan van het blaascarcinoom. De Raad heeft echter geconcludeerd dat het bestreden besluit in stand kan blijven. De Raad heeft geen termen gezien om proceskosten te vergoeden en heeft het beroep ongegrond verklaard. De beslissing is op 15 december 2005 openbaar uitgesproken door de Centrale Raad van Beroep, met de voorzitter en twee leden.

Uitspraak

04/6683 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats] (Brazilië), eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 26 augustus 2004, kenmerk JZ/B70/2004/0565, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiser bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift, met bijlagen, is uiteengezet waarom eiser zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 17 november 2005. Aldaar is eiser niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken is eiser, geboren in 1926, vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. In het verleden is aanvaard dat eisers psychische klachten, alsmede zijn hartklachten, zijn longklachten, zijn maagklachten met inbegrip van een maagcarcinoom, en zijn osteoporose in het door de Wet vereiste verband staan met de door hem ondergane vervolging. Ten aanzien van de bij eiser aanwezige holvoeten is een zodanig verband niet aanvaard.
Met een vervolgaanvraag van september 2003 heeft eiser verzocht om toekenning van, voorzover hier van belang, vergoeding van de kosten van medische behandeling en niet-gedekte medische kosten in verband met een inmiddels ontstaan blaascarcinoom.
Deze aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 15 januari 2004, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat eisers blaascarcinoom niet met de vervolging in verband is te brengen maar door andere oorzaken is ontstaan.
In bezwaar en beroep heeft eiser aangevoerd dat alleszins aannemelijk moet worden geacht dat het blaascarcinoom een uitzaaiing is van zijn eerdere maagcarcinoom, zodat dit evenzeer in causaal verband met de vervolging dient te worden aanvaard. Voorts heeft eiser gewezen op de, door zijn behandelend arts genoemde, mogelijkheid dat de als gevolg van de operatieve behandeling van zijn maagcarcinoom opgetreden verminderde auto-immuniteit aan het ontstaan van het blaascarcinoom heeft bijgedragen.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Blijkens de gedingstukken is het standpunt van verweerster in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Die adviezen zijn tot stand gekomen op basis van het bij verweerster over eiser aanwezige medisch dossier en recent over eiser verkregen informatie uit de behandelende sector. In deze adviezen is aangegeven dat de veronderstelling dat sprake van immunopathologie, niet wordt onderbouwd met relevante medische gegevens over de immunologische determinanten. Voorts is vermeld dat het bij eisers blaascarcinoom gaat om tumoren van het pappilomateuze type (poliepen), dat veelvuldig voorkomt bij mannen boven de leeftijd van 50 jaar en met name erfelijk is bepaald, zodat een verband met de vervolging niet is te leggen.
Ter nadere toelichting is namens verweerster ter zitting nog aangegeven dat uitzaaiingen van een maagcarcinoom volgens de daarover bekende medische gegevens plaatsvinden in regionale lymfklieren, naar de klier van Virchow, en minder frequent via lymfvaten naar de longen of via de bloedbaan naar de lever, longen, botten en het buikvlies, en dat uitzaaiingen naar de blaas niet erg waarschijnlijk zijn.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen, zoals ter zitting nader toegelicht, naar behoren voorbereid en gemotiveerd.
In de ter beschikking staande medische gegevens heeft de Raad onvoldoende aanknopingspunt gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het spoor van haar geneeskundig adviseurs, op basis van die gegevens ingenomen standpunt over de causaliteit van eisers blaascarcinoom. Het door deze adviseurs gehanteerde uitgangspunt dat sprake is van een blaascarcinoom van het pappilomateuze (of pappilaire) type spoort met de gegevens uit de behandelende sector. Dat dit carcinoom moet worden aangemerkt als een uitzaaiing van het eerdere maagcarcinoom is in deze gegevens niet gesteld. De door eiser in dit verband nog aangehaalde uitlating van zijn vroegere oncoloog dr. Simon, inhoudende een waarschuwing voor de mogelijkheid van toekomstige uitzaaiingen van het maagcarcinoom, is algemeen gesteld en heeft geen betrekking op het nu ontstane blaascarcinoom.
Verder ontbreekt een medisch onderbouwde aanwijzing dat het immunosysteem een rol heeft gespeeld.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Het ingestelde beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 december 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.