ECLI:NL:CRVB:2005:AU8572

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2140 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • C.W.J. Schoor
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid na intrekking van WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 december 2005 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.W. Rauh, betwistte de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar uitkering per 21 augustus 2002 in te trekken. De Raad oordeelde dat appellante op de datum van intrekking geschikt was voor haar werk als medewerkster in het personeelsrestaurant van haar werkgever, AZM Academisch Ziekenhuis Maastricht.

De Raad heeft deskundigenrapporten van artsen H.P. Deurenberg en P.A.M. Winkelman in overweging genomen, die bevestigden dat appellante in staat was om haar werkzaamheden te verrichten. De Raad concludeerde dat de eerdere beslissing van het Uwv om de uitkering in te trekken terecht was, omdat appellante ten tijde van de intrekking in dienst was en haar arbeid beschikbaar was. De rechtbank had zich met het oordeel van het Uwv kunnen verenigen, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak zonder termen aanwezig te achten voor een proceskostenveroordeling.

De zaak werd behandeld op 8 november 2005, waarbij appellante niet aanwezig was, maar de gedaagde en de werkgever vertegenwoordigd waren. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en het Uwv, waarmee de intrekking van de WAO-uitkering van appellante werd gehandhaafd.

Uitspraak

04/2140 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
Aan het geding heeft voorts deelgenomen: AZM Academisch Ziekenhuis Maastricht, hierna te noemen: werkgever.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. J.W. Rauh, advocaat te Hoensbroek, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 31 maart 2004, nummer AWB 03/822 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Bij brief van 4 mei 2004 heeft de griffier van de Raad werkgever gewezen op de mogelijkheid om, gelet op het bepaalde in artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te verzoeken om aan het geding als partij deel te nemen.
Werkgever heeft de Raad bij faxbericht van 17 mei 2004 laten weten als partij aan het geding te willen deelnemen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben de door de Raad als deskundige voor het instellen van een onderzoek benoemde vaatchirurg
dr. J.A. van Vliet en de psychiater M.J. van Weers onder dagtekening 4 april 2005, respectievelijk 5 september 2005, van verslag en advies gediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 8 november 2005, waar appellante, zoals tevoren was bericht, niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen A.M.C. Crombach, werkzaam bij het Uwv. Werkgever is verschenen bij gemachtigden mr. E. Doeleman en mr. M.H. Leroi-van Deur, werkzaam bij werkgever.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 26 mei 2003, verder: het bestreden besluit, heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen een besluit van 19 augustus 2002, waarbij de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellante met ingang van 21 augustus 2002 is ingetrokken, aangezien gedaagde appellante met ingang van die datum niet langer op grond van ziekte of gebrek ongeschikt acht voor haar werk als medewerkster van het personeels- restaurant van werkgever gedurende 20 uur per week.
Blijkens de aangevallen uitspraak kan de rechtbank zich met dit oordeel van gedaagde verenigen.
In hoger beroep wordt van de zijde van appellante de juistheid van dit oordeel bestreden onder overlegging van een rapport van 3 april 2004 en een rapport van 15 september 2004 van de arts H.P. Deurenberg.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad heeft aanleiding gevonden appellante door de in rubriek I vermelde deskundigen te laten onderzoeken. In hun rapporten komen de deskundigen beiden tot de conclusie dat appellante op de datum in geding geschikt was voor haar arbeid als medewerkster van het personeelsrestaurant van werkgever gedurende 20 uur per week.
De Raad neemt die conclusie van zijn deskundigen over en maakt deze tot de zijne, waarbij de Raad ook nog in aanmerking neemt dat ook de orthopedisch chirurg P.A.M. Winkelman in zijn rapport van 22 april 2003 aan gedaagdes bezwaar- verzekeringsarts tot dezelfde conclusie is gekomen. Voorts overweegt de Raad dat appellante ten tijde van de intrekking van de uitkering ingevolge de WAO in dienstbetrekking was bij werkgever en haar arbeid voor haar beschikbaar was.
Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 december 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.