ECLI:NL:CRVB:2005:AU9249

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4812 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling recht op kinderbijslag na intrekking besluit door Sociale verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (SVB) een besluit had genomen met betrekking tot de kinderbijslag. De appellant, vertegenwoordigd door mr. F. Koser-Kaya, heeft hoger beroep ingesteld na de uitspraak van 22 augustus 2003. De SVB heeft in de procedure aangegeven het bestreden besluit niet langer te handhaven, wat leidt tot een herbeoordeling van het recht op kinderbijslag van de appellant vanaf het vierde kwartaal van 1999. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 november 2005 de zaak behandeld, maar partijen zijn niet verschenen.

De Raad heeft geoordeeld dat de SVB het bestreden besluit niet wil handhaven en dat er een nieuw besluit op bezwaar moet worden genomen. De Raad heeft de eerdere uitspraak en het bestreden besluit vernietigd, en de SVB moet nu opnieuw beoordelen of de appellant recht heeft op kinderbijslag, met inachtneming van de omstandigheden die zijn ontstaan sinds het loketbezoek van de appellant op 3 september 2001. De Raad heeft ook de verzoeken van de appellant om schadevergoeding en proceskosten in overweging genomen.

De Raad heeft besloten dat de SVB in de proceskosten van de appellant moet worden veroordeeld, met een totaalbedrag van € 966,- voor verleende rechtsbijstand in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Tevens moet de SVB het betaalde griffierecht van € 116,- aan de appellant vergoeden. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2005, met mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden.

Uitspraak

03/4812 AKW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde mede verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Namens appellant heeft mr. F. Koser-Kaya, destijds werkzaam bij FNV Ledenservice en thans advocaat te Utrecht, op daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 augustus 2003, nr. 02/3694 AKW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Naar aanleiding van nadere informatie van de zijde van appellant heeft de Raad gedaagde een aantal vragen gesteld. Gedaagde heeft te kennen gegeven het bestreden besluit niet langer te handhaven en bij appellant nadere informatie ingewonnen ter voorbereiding van een nieuw te nemen besluit.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 11 november 2005, alwaar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Nu gedaagde te kennen heeft gegeven het bestreden besluit niet te willen handhaven en het recht op kinderbijslag van appellant vanaf het vierde kwartaal van 1999 opnieuw te willen beoordelen, zal de Raad de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigen. De Raad gaat er hierbij van uit dat gedaagde in zijn heroverweging tevens de vraag zal betrekken of appellant vanaf het derde kwartaal van 2001 aanspraak kan maken op kinderbijslag. Bij het bestreden besluit heeft gedaagde zich hierover niet uitgelaten, hoewel het loketbezoek van appellant op 3 september 2001 hiertoe wel aanleiding gaf.
Appellant heeft de Raad op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht gedaagde te veroordelen tot vergoeding van de schade aan de kant van appellant.
Aangezien gedaagde een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen en nog niet vaststaat hoe dit nieuwe besluit zal gaan luiden, ligt het niet op de weg van de Raad om zich reeds thans over mogelijke schade uit te spreken. Gedaagde zal bij het nemen van het nieuwe besluit tevens aandacht moeten besteden aan de vraag in hoeverre er redenen zijn om schade te vergoeden.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
Derhalve dient te worden beslist als volgt
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nader besluit zal nemen met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 966,- te betalen door de Sociale verzekeringsbank;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het betaalde griffierecht van € 116,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2005.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) J.E. Meijer.