ECLI:NL:CRVB:2006:AU9254

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/551 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J.H. Doornewaard
  • A.C.W. Ris-van Huussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAO-uitkering aan netwerkbeheerder met urologische en psychische klachten

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan een netwerkbeheerder die sinds 17 mei 1999 uitviel door urologische en psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de appellant, die in eerste instantie door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geen uitkering is toegekend, omdat zijn arbeidsongeschiktheid na de wettelijke wachttijd van 52 weken minder dan 15% zou zijn. De Raad heeft de zaak behandeld op 18 november 2005, waarbij de appellant niet aanwezig was, maar de gedaagde werd vertegenwoordigd door een medewerker van het Uwv.

De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts H.O. Spanjaard een belastbaarheidspatroon heeft opgesteld waarin de beperkingen van de appellant zijn opgenomen. De bezwaarverzekeringsarts R.M.A.G. Brouns heeft de conclusies van de primaire verzekeringsarts onderschreven. De Raad concludeert dat er voldoende rekening is gehouden met de klachten en beperkingen van de appellant, en dat er geen nieuwe medische stukken zijn ingediend die de stelling van de appellant ondersteunen dat hij meer beperkt is dan vastgesteld.

Met betrekking tot de arbeidskundige beoordeling heeft de Raad vastgesteld dat er voldoende functies zijn aangeboden die passen binnen de belastbaarheid van de appellant. De bezwaararbeidskundige F.C. Snijders heeft de functies opnieuw bekeken en bevestigd dat deze geschikt zijn. De Raad oordeelt dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid op een juiste basis is gedaan en dat het hoger beroep van de appellant geen doel treft. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/551 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 3 mei 2001 heeft gedaagde geweigerd appellant per 15 mei 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, onder de overweging dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid, na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken, minder dan 15% bedraagt in de zin van de WAO.
Bij besluit van 31 juli 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 mei 2001 ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 15 december 2003, geregistreerd onder nummer AWB 02/4207 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Op bij aanvullend beroepschrift van 13 april 2004 aangevoerde gronden heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat te Amsterdam, namens appellant hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 18 november 2005, waar appellant noch zijn gemachtigde is verschenen. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door G.M. Folkers, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant was voltijds werkzaam als netwerkbeheerder tot hij op 17 mei 1999 uitviel met urologische en psychische klachten.
De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of gedaagde terecht en op goede gronden tot het standpunt is gekomen dat appellant na afloop van de wachttijd minder dan 15% arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO.
De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende. Op 4 april 2001 is appellant gezien door de verzekeringsarts H.O. Spanjaard die aan de hand van het spreekuurcontact en dossierstudie een belastbaarheidspatroon heeft opgesteld waarin de beperkingen van appellant zijn opgenomen. De bezwaarverzekeringsarts R.M.A.G. Brouns heeft zich met de conclusies van de primaire verzekeringsarts kunnen verenigen. Met de in bezwaar overgelegde verklaring van de psychiater D. Balraadjsing d.d. 15 februari 2002 (waarin merkwaardigerwijs is opgenomen dat appellant sedert mei 2002 onder zijn behandeling is) is door gedaagde eveneens rekening gehouden. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat met de klachten en beperkingen van appellant in voldoende mate rekening is gehouden. Van de zijde van appellant zijn geen nadere (medische) stukken ingediend waaruit blijkt dat hij ten tijde in geding meer of anders beperkt is dan door de (bezwaar)verzekeringsarts is vastgesteld. De Raad kan appellant dan ook niet volgen in zijn stelling dat het standpunt van de (bezwaar)verzekeringsarts onjuist is.
Met betrekking tot de arbeidskundige component van de zaak overweegt de Raad dat gedaagde de Raad bij schrijven van 9 juni 2004 heeft meegedeeld dat de bezwaararbeidskundige F.C. Snijders de geduide functies nogmaals heeft bekeken en binnen de zogeheten FB-codes enkele functies heeft bijgeduid. De Raad is van oordeel dat appellant voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen zijn voorgehouden die passen binnen appellants belastbaarheid zoals die is vastgesteld in het belastbaarheidspatroon. Voorzover de functies zogenoemde asterisken hebben, die aangeven dat bij die functie op een bepaald onderdeel een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid is, overweegt de Raad dat op de verwoording functiebelasting van de betreffende functies genoegzaam is aangetoond dat er overleg is geweest tussen de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts en dat de belasting van de functie valt binnen de belastbaarheid van appellant. Het bijduiden van die functies is toegestaan daar het in dit geval gaat om een einde wachttijd-situatie. Ook voor het overige zijn de functies geschikt voor appellant zodat de schatting op een juiste arbeidskundige grondslag is gebaseerd.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.J.H. Doornewaard in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. Ris-van Huussen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2006.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.