ECLI:NL:CRVB:2006:AU9342

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5810 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-schatting en vastgestelde belastbaarheid van gedaagde met multiple sclerose

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had eerder het besluit van het Uwv vernietigd, waarin de arbeidsongeschiktheid van gedaagde, die lijdt aan multiple sclerose, was herzien van 80-100% naar 45-55%. De Raad heeft de zaak behandeld op 25 november 2005, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. B.H.C. de Bruijn en gedaagde in persoon verscheen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 6 januari 2006 geoordeeld dat de deskundige Boon, die door de rechtbank was ingeschakeld, terecht had geconcludeerd dat gedaagde niet in staat is om gedurende vijf dagen per week zes uur per dag te werken. De Raad heeft de argumenten van het Uwv verworpen, die stelden dat gedaagde in staat zou zijn om twee dagen per week acht uur te werken, en heeft bevestigd dat de beperkingen van gedaagde in overeenstemming zijn met de symptomen van multiple sclerose.

De Raad heeft vastgesteld dat de deskundige Boon en de behandelend neuroloog Berendes een consistente en medisch onderbouwde opvatting hebben dat gedaagde niet kan voldoen aan de eisen van de herziening van de WAO-uitkering. De Raad heeft het hoger beroep van het Uwv afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens is bepaald dat het Uwv griffierecht moet betalen.

Uitspraak

03/5810 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank ’s-Hertogenbosch onder dagtekening 27 oktober 2003 tussen partijen gegeven uitspraak (reg. nr.: AWB 01/1358 WAO), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Bij brief van 30 maart 2004 heeft gedaagde, onder overlegging van een schrijven van 25 maart 2004 van haar behandelend neuroloog dr. J.N. Berendes, van verweer gediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 25 november 2005, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. B.H.C. de Bruijn, werkzaam bij het Uwv, en waar gedaagde in persoon is verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad verwijst voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden naar hetgeen de rechtbank in rubriek I van de aangevallen uitspraak daaromtrent, gelet op de gedingstukken met juistheid, heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding dat appellant bij het thans bestreden en op bezwaar genomen besluit van 21 mei 2001 zijn besluit van 25 januari 2000 heeft gehandhaafd, waarbij de aan gedaagde verleende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van 80 tot 100%, met ingang van 22 februari 2000 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd. Voor haar oordeel heeft de rechtbank doorslaggevende betekenis toegekend aan het op haar verzoek door de neuroloog dr. A.E. Boon te Geldrop op 29 november 2002 uitgebrachte advies. Deze deskundige heeft de vraag of de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende opvatting van de verzekeringsarts juist is dat gedaagde in staat moet worden geacht gedurende vijf dagen per week zes uur per dag de door de arbeidsdeskundige aan haar voorgehouden werkzaamheden te verrichten, ontkennend beantwoord. De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen dat het advies van de deskundige Boon afdoende is geobjectiveerd, omdat dit niet louter gebaseerd is geweest op de door gedaagde aangegeven (vermoeidheids)klachten, nu hij erop heeft gewezen dat “beperkingen voor wat betreft beroep ten gevolge van vermoeidheid bij multiple sclerose een voldoende specifiek en terugkerend patroon vormen in de neurologische praktijk, dat hiermede voldoende de beperkte belastbaarheid is geobjectiveerd”.
Appellant heeft in eerste aanleg er nog op gewezen dat gedaagde in staat blijkt twee dagen in de week acht uur per dag te werken en in haar vrije tijd activiteiten ontplooit (waaronder de zorg voor een klein kind), maar de rechtbank heeft dit niet in tegenspraak geacht met de (door de deskundige onderschreven) stelling van gedaagde dat zij niet vijf dagen in de week zes uur per dag kan werken.
In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank aangevochten met de stelling dat de deskundige Boon ten onrechte heeft gesteld en in ieder geval volstrekt onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het belastbaarheidspatroon van
5 mei 1999 onjuist is. Voorts heeft appellant gesteld dat het rapport van de deskundige niet voldoet aan de in de Richtlijn “medisch arbeidsongeschiktheidscriterium” (MAOC) gestelde voorwaarde dat er een logische samenhang dient te zijn tussen de door de artsen aangetoonde stoornissen, de aangetoonde beperkingen en de handicaps. Bij gedaagde zijn, aldus appellant, geen objectieve stoornissen, noch beperkingen vastgesteld en derhalve wordt ontkend dat daaruit een logische samenhang is te vinden met de geclaimde handicap: niet 5 x 6 uur/dag kunnen werken maar wel 2 x 8 uur/dag kunnen werken.
De Raad overweegt als volgt.
De verzekeringsarts N. Opheij heeft in zijn rapport van 5 mei 1999 vermeld dat bij gedaagde de diagnose multiple sclerose is gesteld. In het Fis-scoreformulier van die datum heeft de verzekeringsarts onder meer beperkingen opgenomen met betrekking tot de aard en omvang van de door gedaagde te verrichten arbeid, te weten: geen nacht-diensten en niet meer dan zes uur per dag, dertig uur per week. Gedaagde heeft in de bezwaarfase van de besluitvorming hier tegenin gebracht dat zij niet (meer) in staat is zes uur per dag te werken, maar wel acht uur per dag gedurende twee dagen in de week als een dag werken wordt gevolgd door twee dagen rust. De bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsmans heeft bij rapport van
22 januari 2001 daaromtrent opgemerkt dat het bij multiple sclerose beter is om de energie gelijkmatig te verdelen en niet pieksgewijze belasting aan te nemen. Volgens de bezwaarverzekeringsarts kan gedaagde zes uur per dag zittend werk doen, met af en toe kortdurend vertreden, niet zwaar tillen/dragen en geen fysieke inspanning.
De Raad stelt in de eerste plaats vast dat de deskundige Boon die opvatting niet deelt en na kritiek van de bezwaar- verzekeringsarts K.L. Tetelepta-Tan zijn advies gemotiveerd heeft gehandhaafd. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad in zo’n geval het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen.
Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken.
De Raad wijst er in dit verband op dat de deskundige Boon in zijn reactie van 21 februari 2003 op de door de bezwaarverzekeringsarts geuite kritiek heeft aangegeven dat vermoeidheid een symptoom is dat hoort bij multiple sclerose en dat zijn klinische indruk, op grond van literatuur en eigen ervaring, is dat de door gedaagde aangegeven beperkingen waarschijnlijk in overeenstemming zijn met een normaal ziektebeloop bij multiple sclerose.
Aan de in hoger beroep door gedaagde ingezonden brief van 25 maart 2004 van de behandelend neuroloog Berendes, mede ondertekend door de MS-verpleegkundige A. van de Bemt, valt te ontlenen dat dezen uit eigen ervaring kunnen bevestigen dat het voor een patiënt met multiple sclerose goed is om twee dagen per week acht uur te werken en niet vijf dagen per week zes uur per dag. Hoewel de Raad onderkent dat deze brief zo is opgesteld dat daarin een standpunt wordt ingenomen met betrekking tot het tussen partijen bestaande geschil, kan de Raad hieraan niet om die reden zonder meer voorbijgaan. Uit die brief valt in elk geval af te leiden dat de aanname van de bezwaarverzekeringsarts Huijsmans dat de energie gelijkmatig moet worden verdeeld en dat om die reden een belasting van zes uur per dag vijf dagen per week aanvaardbaar is, niet door de behandelend neuroloog wordt gedeeld. In dit opzicht stemt de inhoud van deze brief volledig overeen met het oordeel van de deskundige.
Aldus moet worden gezegd dat bij de als onafhankelijk deskundige geraadpleegde neuroloog Boon en de behandelend neuroloog Berendes vanuit hun vakgebied een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting bestaat dat gedaagde niet gedurende vijf dagen per week, zes uur per dag met werkzaamheden belastbaar is.
Voorzover appellant een beroep heeft gedaan op de richtlijn “MAOC” merkt de Raad op dat dit beroep reeds niet kan slagen om reden dat, naar hij al eerder als zijn oordeel heeft kenbaar gemaakt, deze richtlijn niet is geschreven voor door de rechter in arbeidsongeschiktheidszaken geraadpleegde medisch deskundigen en dat zij (evenals de rechter) daaraan derhalve niet zijn gebonden.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Aan de Raad is niet gebleken van proceskosten die op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 414,- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2006.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.P. Mulder.