ECLI:NL:CRVB:2006:AU9634
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WAZ-uitkering en geschiktheid van functies voor gedaagde
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had op 5 september 2003 het beroep van gedaagde gegrond verklaard en het besluit van 18 januari 2001 van het Uwv vernietigd, waarbij gedaagde geen recht op een WAZ-uitkering werd toegekend. De rechtbank oordeelde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, niet geschikt waren voor gedaagde, die gezondheidsproblemen had, waaronder hartklachten en suikerziekte.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 30 november 2005. De Raad heeft de deskundige dr. Düren geraadpleegd over de geschiktheid van de functies en de belasting die deze functies met zich meebrachten. De Raad concludeert dat gedaagde op de datum in geding niet in staat was om alle aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank en oordeelt dat de functies die door het Uwv zijn aangedragen, de belastbaarheid van gedaagde overschrijden.
De Raad veroordeelt het Uwv in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 644,-, en bepaalt dat er een griffierecht van € 414,- moet worden geheven. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept de noodzaak voor het Uwv om bij toekomstige besluiten rekening te houden met de belastbaarheid van gedaagde.