ECLI:NL:CRVB:2006:AU9649

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1377 en 05/6233 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
  • H.J. Simon
  • N.J. Haverkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-uitkering en norm voor gehuwde of alleenstaande

In deze zaak gaat het om de herziening van de AOW-uitkering van de erven van [betrokkene] en [betrokkene 2]. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 januari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. F.J. Meijer Drees, hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 29 januari 2004, waarin hun beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank werd afgewezen. De zaak betreft de vraag of de AOW-uitkering van [betrokkene] en [betrokkene 2] terecht is herzien naar de norm voor alleenstaanden, terwijl zij eerder een uitkering naar de norm voor gehuwden ontvingen.

De Raad overweegt dat [betrokkene 2] op 13 juni 2002 verzocht heeft om de AOW-uitkering te herzien naar de norm voor alleenstaanden, omdat [betrokkene] sinds 25 januari 1996 in een verpleeghuis verbleef. De Sociale verzekeringsbank heeft in oktober 2002 de AOW-uitkering herzien, maar met terugwerkende kracht van slechts één jaar. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van een bijzonder geval dat een verdere terugwerkende kracht rechtvaardigt. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze beslissing.

De Raad concludeert dat de appellanten niet kunnen worden gevolgd in hun stelling dat zij onvoldoende geïnformeerd zijn over de mogelijkheden tot herziening van de AOW-uitkering. De onbekendheid met de wettelijke voorschriften kan niet worden aangemerkt als een bijzonder geval. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de herziening van de AOW-uitkering door de Sociale verzekeringsbank in stand blijft.

Uitspraak

04/1377 en 05/6233 AOW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
De erven en/of rechtverkrijgenden van wijlen [betrokkene]
en
[betrokkene 2], wonende te Hillegom
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank.
In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Namens appellanten heeft mr. F.J. Meijer Drees, wonende te Haarlem, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 29 januari 2004, reg. nr. AWB 03/1967 AOW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad op 21 oktober 2005, waar [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Meijer Drees, voornoemd, die tevens is opgetreden als gemachtigde van de overige appellanten, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 23 maart 1979 is aan [betrokkene] met ingang van 1 maart 1979 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van het maximale pensioen voor een gehuwde. [betrokkene 2] heeft op
22 september 1997 een AOW-pensioen aangevraagd. Bij besluit van 3 november 1997 is aan haar met ingang van februari 1998 een AOW-pensioen toegekend ter hoogte van het maximale pensioen voor een gehuwde. [betrokkene 2] heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
[betrokkene 2] heeft bij brief van 13 juni 2002 aan gedaagde verzocht zowel aan haar als aan [betrokkene], die vanaf 25 januari 1996 was opgenomen in een verpleeghuis in Hillegom, een AOW-pensioen naar de norm voor een alleenstaande toe te kennen.
Bij besluiten van 4 oktober 2002 heeft gedaagde aan [betrokkene 2] en [betrokkene] meegedeeld dat hun AOW-pensioen met ingang van juni 2001 is herzien naar het pensioen voor een alleenstaande.
[betrokkene] is op 19 december 2002 overleden.
Bij besluit van 20 maart 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar tegen de besluiten van 4 oktober 2002 ongegrond verklaard. Appellanten hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
De Raad overweegt het volgende.
De Raad stelt allereerst vast dat uit het beroepschrift duidelijk blijkt dat mede namens [betrokkene] beroep is ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft dat niet onderkend, met als gevolg dat zij -in strijd met artikel 8:69, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)- geen uitspraak heeft gedaan op het beroep van [betrokkene].
De aangevallen uitspraak komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
De Raad heeft geen aanleiding gezien de zaak terug te wijzen naar de rechtbank teneinde de zaak door de rechtbank te doen behandelen, omdat hij op grond van de hem ter beschikking staande gegevens de zaak zelf kan afdoen.
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of gedaagde terecht heeft besloten het aan [betrokkene 2] en [betrokkene] toegekende ouderdomspensioen eerst met ingang van juni 2001 te herzien naar het pensioen voor een alleenstaande.
Gedaagde heeft het ouderdomspensioen van [betrokkene 2] en [betrokkene] op grond van de artikelen 17, tweede lid en 16, tweede lid, eerste volzin van de AOW herzien met een terugwerkende kracht van één jaar. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in de tweede volzin van laatstgenoemd artikellid, zodat het pensioen niet met een verdergaande terugwerkende kracht herzien kan worden.
De Raad is met gedaagde van oordeel dat niet aangenomen kan worden dat sprake is van een bijzonder geval. In het hoger beroepschrift is aangegeven dat het [betrokkene 2], ten tijde van het besluit van 3 november 1997 waarbij aan haar een pensioen krachtens de AOW is toegekend naar de norm voor een gehuwde, volstrekt onbekend was dat er pensioen krachtens de AOW bestaat voor alleenstaanden. Pas begin juni 2002 kwam [betrokkene 2] ter ore dat de rechtbank ’s-Gravenhage had geoordeeld dat indien echtparen ongewild duurzaam gescheiden leven, zij recht hebben op een AOW-pensioen voor alleenstaanden. Vervolgens heeft zij bij brief van 13 juni 2002 mede namens
[betrokkene] een verzoek om herziening van het ouderdomspensioen ingediend. Uit het vorenstaande volgt dat [betrokkene 2] onbekend was met de mogelijkheid om, vanaf het moment dat sprake was van duurzaam gescheiden leven, te verzoeken om herziening van het ouderdomspensioen.
Krachtens vaste rechtspraak van de Raad levert onbekendheid met wettelijke voorschriften -als hier aan de orde- geen bijzonder geval op. Ten aanzien van [betrokkene] merkt de Raad op dat hem geen onbekendheid met wettelijke voorschriften kan worden verweten maar dat die onbekendheid wel voor zijn risico dient te komen. Naar vaste rechtspraak dient immers het handelen en nalaten van degene die de belangen van een ander behartigt in een situatie als hier aan de orde te worden toegerekend aan degene namens wie wordt opgetreden. Voorts kan gedaagde niet worden verweten dat hij
[betrokkene 2] en [betrokkene] onvoldoende heeft geïnformeerd over de mogelijkheden om herziening van het ouderdomspensioen aan te vragen. Daarbij wijst de Raad erop dat [betrokkene 2] gedaagde voor juni 2002 niet kenbaar heeft gemaakt dat zij en
[betrokkene] als duurzaam gescheiden levend wensten te worden aangemerkt, zodat gedaagde daarmee ook niet bekend kon zijn.
Uit het vorenstaande volgt dat de beroepen niet slagen.
Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. H.J. Simon en mr. N.J. Haverkamp als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Moorst als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2006.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) M.F. van Moorst.
RG