ECLI:NL:CRVB:2006:AU9649
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- H.J. Simon
- N.J. Haverkamp
- Rechtspraak.nl
Herziening AOW-uitkering en norm voor gehuwde of alleenstaande
In deze zaak gaat het om de herziening van de AOW-uitkering van de erven van [betrokkene] en [betrokkene 2]. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 januari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. F.J. Meijer Drees, hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 29 januari 2004, waarin hun beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank werd afgewezen. De zaak betreft de vraag of de AOW-uitkering van [betrokkene] en [betrokkene 2] terecht is herzien naar de norm voor alleenstaanden, terwijl zij eerder een uitkering naar de norm voor gehuwden ontvingen.
De Raad overweegt dat [betrokkene 2] op 13 juni 2002 verzocht heeft om de AOW-uitkering te herzien naar de norm voor alleenstaanden, omdat [betrokkene] sinds 25 januari 1996 in een verpleeghuis verbleef. De Sociale verzekeringsbank heeft in oktober 2002 de AOW-uitkering herzien, maar met terugwerkende kracht van slechts één jaar. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van een bijzonder geval dat een verdere terugwerkende kracht rechtvaardigt. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze beslissing.
De Raad concludeert dat de appellanten niet kunnen worden gevolgd in hun stelling dat zij onvoldoende geïnformeerd zijn over de mogelijkheden tot herziening van de AOW-uitkering. De onbekendheid met de wettelijke voorschriften kan niet worden aangemerkt als een bijzonder geval. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de herziening van de AOW-uitkering door de Sociale verzekeringsbank in stand blijft.