ECLI:NL:CRVB:2006:AU9766

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5937 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van medische beperkingen en geschiktheid voor functies

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, die zijn arbeidsongeschiktheid op minder dan 25% had vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellant stelt dat zijn medische situatie sinds een eerder onderzoek door een orthopedisch chirurg aanzienlijk is verslechterd en dat er geen deugdelijk specialistisch onderzoek is verricht door gedaagde. De Raad overweegt dat de beschikbare medische gegevens voldoende steun bieden voor de conclusie dat appellant in staat was de voorgehouden functies zonder urenbeperking te vervullen. De Raad wijst erop dat de door appellant overgelegde rapporten geen nieuwe medische feiten bevatten die het oordeel van gedaagde zouden kunnen wijzigen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, die oordeelde dat de medische beperkingen van appellant correct waren vastgesteld en dat hij in staat was tot het verrichten van reguliere arbeid. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om een onafhankelijk deskundige te raadplegen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

Uitspraak

03/5937 WAJONG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 6 september 2002 heeft gedaagde de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) op en na 22 januari 2001 vastgesteld op minder dan 25% en hem om die reden een uitkering ingevolge de Wajong geweigerd. Bij besluit van 15 november 2002 heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 september 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank Maastricht heeft bij uitspraak van 19 november 2003, reg.nr. AWB 02/1815 WAJONG, het beroep van appellant tegen het besluit van 15 november 2003 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Namens appellant is mr. J.W. Rauh, advocaat te Hoensbroek, van die uitspraak op bij aanvullend beroepschrift met bijlagen aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift met bijlage ingediend.
Bij brieven van 28 mei 2004 en 16 februari 2005 heeft de gemachtigde van appellant brieven met bijlagen van de arts
H.P. Deurenberg van 11 mei 2004 en 10 februari 2005 ingezonden.
Gedaagde heeft bij brief van 10 februari 2005 een commentaar van de bezwaarverzekeringsarts van 21 februari 2005 ingezonden. Desgevraagd heeft appellant een nader stuk overgelegd en heeft gedaagde een nader rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 25 augustus 2005 ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 25 oktober 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Rauh, en waar namens gedaagde is verschenen mr. R.G. Willems, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de feiten en omstandigheden zoals vermeld in de aangevallen uitspraak. De Raad voegt daaraan toe dat appellant in 1994 bij onderzoek door de Gemeenschappelijke Medische Dienst aangewezen werd geacht op niet rechterheup belastende werkzaamheden zonder tijdsdruk, waarmee hij een loon kon verdienen van minimaal het wettelijk minimumloon plus 25%.
De rechtbank heeft op grond van de beschikbare medische gegevens vastgesteld dat ten aanzien van appellant per
22 januari 2001 als gevolg van slijtage (artrose) van de rechterheup, concentratiestoornissen en geheugenverlies medische beperkingen bestaan tot het verrichten van arbeid. Naar het oordeel van de rechtbank bieden diezelfde medische gegevens echter onvoldoende steun voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellant per 22 januari 2001 niet correct zouden zijn vastgesteld. Met betrekking tot hetgeen namens appellant daartoe is aangevoerd wijst de rechtbank op de commentaren van de bezwaarverzekeringsarts. Ook voor de namens appellant bepleite urenbeperking ziet de rechtbank geen steun in de door appellant overgelegde rapporten en wijst tevens op zijn feitelijke daginvulling. Het standpunt van gedaagde dat met de concentratieproblemen van appellant voldoende rekening is gehouden door bij het selecteren van functies uit te gaan van ten hoogste MBO-niveau komt de rechtbank niet onjuist voor. Het bestreden besluit berust naar het oordeel van de rechtbank op een deugdelijke medische grondslag. Met inachtneming van de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen moet appellant per de datum in geding in staat worden geacht tot het verrichten van regelmatige duurzame arbeid. De rechtbank onderschrijft het standpunt van gedaagde dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies zijn aan te merken als algemeen geaccepteerde arbeid die appellant gelet op de voor hem geldende medische beperkingen kan vervullen. Nu hij met het inkomen dat hij in die functies kan verdienen een verlies aan verdienvermogen van minder dan 25% heeft, is hem terecht een Wajong-uitkering geweigerd.
Appellant voert in hoger beroep aan dat sedert het verslag van de orthopedisch chirurg dr. P.A.M. Winkelman van 17 januari 1991 een aanzienlijke verslechtering van zijn medische situatie heeft plaatsgevonden en verwijst in dat verband naar de door hem overgelegde rapportages van de arts Deurenberg. Appellant is van mening dat gedaagde in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gehandeld door geen nader specialistisch onderzoek te doen verrichten, ondanks dat de medische gegevens waarop gedaagde is afgegaan, van meer dan tien jaar terug dateren. Dit geldt zowel voor zijn lichamelijke als voor zijn psychische klachten, met name concentratieproblemen. Voorts acht appellant zich niet in staat werkzaamheden in een voltijdse dagtaak te verrichten en verwijst daartoe naar een door hem overgelegd rapport van een psychologisch onderzoek arbeidsmogelijkheden van 17 december 2003 van A. Blaauw, psychologe/loopbaanadviseur CBB BV.
Gedaagde merkt in het verweerschrift met betrekking tot de stelling dat het bestreden besluit zonder nader deugdelijk specialistisch medisch onderzoek een deugdelijke medische grondslag ontbeert op dat gedaagde bij de verzekerings- geneeskundige beoordeling het uitgangspunt hanteert dat tot het inwinnen van informatie bij de behandelende sector wordt overgegaan, indien deze informatie noodzakelijk is om informatie die de verzekerde heeft gegeven aan te vullen of te toetsen. Nu appellant sedert 1992 niet meer onder medische behandeling is, kan het inwinnen van medische informatie volgens gedaagde niet aan de orde zijn. De door appellant overgelegde stukken geven gedaagde, gelet op het commentaar daarop van de bezwaarverzekeringsarts, geen aanleiding zijn standpunt te herzien.
De Raad overweegt het volgende.
De verzekeringsarts heeft zijn medisch oordeel mede gebaseerd op het rapport van de orthopedisch chirurg Winkelman van 17 januari 1991, die appellant op 7 januari 1991 heeft onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts is blijkens het rapport van
11 november 2002, alle medische gegevens en de door appellant verstrekte inlichtingen overziende, van oordeel dat de verzekeringsarts met voldoende beperkingen ten gevolge van de rechterheupklachten en cognitieve klachten rekening heeft gehouden. De belasting in de appellant voorgehouden functies blijft ruim onder de vastgestelde belastbaarheid. Een urenbeperking lijkt de bezwaarverzekeringsarts niet aan de orde. In de brief van 15 januari 2003 wijst de bezwaar- verzekeringsarts nog op de dagactiviteiten van appellant naast het feit dat hij een aantal uren per dag werkt. Van een energetische beperking die indicatie voor een urenbeperking zou moeten zijn, is dan ook volgens de bezwaar- verzekeringsarts geen sprake. Het is de bezwaarverzekeringsarts niet duidelijk op grond van welke bevindingen de GGD-arts in de door appellant in beroep overgelegde brief van 10 oktober 2000 tot de conclusie komt dat appellant voor 5 à 6 uur per dag arbeidsgeschikt is. Dat geen medische informatie is opgevraagd spreekt vanzelf nu appellant niet onder behandeling staat. In de commentaren op de diverse brieven van de arts Deurenberg stelt de bezwaarverzekeringsarts dat de artrose in de rechterheup bekend was en dat de verslechtering van de heupfunctie in de beoordeling is betrokken nu dit een te verwachten gang van zaken is. De rapporten van Deurenberg bevatten geen nieuwe medische feiten of gezichtspunten die het oordeel zouden doen wijzigen. Ook met de pijnklachten is volgens de bezwaarverzekeringsarts zoveel mogelijk rekening gehouden, waarbij de bezwaarverzekeringsarts aantekent dat slechts de belastbaarheid voor betaalde arbeid onderwerp is van de beoordeling, los van de belasting in de privésfeer. In een nadere toelichting van 25 augustus 2005 stelt de bezwaarverzekeringsarts dat ten tijde van het onderzoek in 1991 reeds duidelijke beperkingen zijn vastgesteld ten aanzien van heupbelastende activiteiten. Toen werden ook reeds artrotische afwijkingen vastgesteld. Er zullen tot 2001 nog wel wat degeneratieve veranderingen hebben plaatsgevonden, echter het is niet goed aan te geven van welke aard of ernst deze zijn geweest. Deze zijn retrospectief echter niet dusdanig geweest dat appellant hiervoor vanaf 1992 tot 2002 een specialist heeft geraadpleegd of aanvullende onderzoeken heeft laten verrichten. De vastgestelde belastbaarheid geldt zowel voor de datum 17 januari 1991 als voor de datum 22 januari 2001, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
Blijkens het aanvullend hoger beroepschrift van 13 januari 2004 betwist appellant niet dat hij de geduide functies zou kunnen verrichten, maar hij acht zich niet in staat deze functies voltijds te verrichten. Hij wijst op de conclusies van eerdergenoemd rapport van een psychologisch onderzoek naar arbeidsmogelijkheden en verzoekt de Raad subsidiair een nader specialistisch onderzoek te doen verrichten.
De Raad is van oordeel dat de thans beschikbare gegevens, bezien in samenhang met de daarop van de zijde van gedaagde gegeven toelichtingen, voldoende steun bieden aan de opvatting van gedaagde dat appellant op de datum in geding, gelet op zijn medische beperkingen, in staat was de hem door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies zonder urenbeperking te vervullen en met die functies ten minste 75% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De Raad ziet in hetgeen namens appellant is aangevoerd geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te raadplegen. Dat in januari 2004 vervaardigde röntgenfoto’s van bekken en rechterheup een evidente verslechtering van de heup laten zien kan niet afdoen aan dit oordeel, nu daarmee niet is aangetoond dat appellant op de datum hier in geding meer medische beperkingen had tot het verrichten van arbeid dan gedaagde heeft aangenomen. Het overgelegde rapport van het psychologisch onderzoek kan evenmin tot een ander oordeel leiden, nu dit geen medisch relevante gegevens bevat.
De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2006.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.