ECLI:NL:CRVB:2006:AU9935

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6323 AAW/WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
  • M.C.M. van Laar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van herzieningsverzoek wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de opposant verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 30 juli 2004. De Raad heeft op 25 mei 2005 het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat de opposant het verschuldigde griffierecht niet tijdig had voldaan. De opposant heeft hiertegen verzet aangetekend, wat op 7 december 2005 ter zitting is behandeld. Tijdens deze zitting was de opposant niet aanwezig, maar de geopposeerde, vertegenwoordigd door G.M. Folkers, was wel aanwezig.

De Raad heeft in zijn motivering aangegeven dat de opposant herhaaldelijk is gewezen op de noodzaak om het griffierecht tijdig te voldoen. Het griffierecht was echter niet op de rekening van de Raad bijgeschreven, wat volgens de bepalingen in de Beroepswet (Bw) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) leidt tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek om herziening. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe argumenten zijn aangevoerd die aanleiding geven om de eerdere beslissing te heroverwegen.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2006 het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak van 25 mei 2005 in stand blijft. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

04/6323 AAW/WAO
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Opposant heeft om herziening verzocht van de door de Raad op 30 juli 2004 onder nummer 03/2979 AAW/WAO gegeven uitspraak.
Bij uitspraak van 25 mei 2005 heeft de Raad het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard omdat opposant het verschuldigde griffierecht niet tijdig heeft voldaan en op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest.
Tegen deze uitspraak heeft opposant verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van de Raad gehouden op 7 december 2005, waar namens geopposeerde is verschenen G.M. Folkers, terwijl opposant - zoals tevoren is bericht - niet is verschenen.
II. MOTIVERING
In artikel 22, zevende lid, in samenhang met artikel 22, eerste lid, van de Beroepswet (Bw) is bepaald dat van de indiener van een verzoekschrift een griffierecht wordt geheven. Opposant is op de verschuldigdheid daarvan gewezen bij brieven van
26 november 2004 en 17 december 2004. Bij laatstgenoemde aangetekend verzonden brief is opposant meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na dagtekening dient te zijn bijgeschreven op de bankrekening van de Raad dan wel ter griffie te zijn gestort en dat bij overschrijding van de genoemde termijn ermee rekening moet worden gehouden dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Bij brieven van 29 november 2004 en 21 december 2004 heeft opposant nog nadere mededelingen aan de Raad gedaan.
Bij brieven van 24 december 2004 en 29 december 2004 heeft de Raad opposant nogmaals erop gewezen dat zijn verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 30 juli 2004 pas inhoudelijk in behandeling zal worden genomen nadat het griffierecht binnen de daartoe, in het schrijven van 17 december 2004 gestelde termijn, is voldaan.
Het griffierecht is niet op de rekening van de Raad bijgeschreven.
Gelet op het bepaalde in artikel 22, zevende lid, in samenhang met artikel 22, vierde lid, van de Bw wordt, indien het griffierecht niet tijdig is bijgeschreven of gestort, het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het verzoekschrift in verzuim is geweest.
Door opposant is in verzet niets aangevoerd dat aanleiding zou kunnen vormen om hierover thans in andere zin te oordelen.
Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Bw in samenhang met artikel 8:55 van de Awb ongegrond te worden verklaard. Gelet op artikel 8:55, zesde lid, van de Awb blijft de uitspraak van de Raad van 25 mei 2005 derhalve in stand.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2006.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J. Verrips.