ECLI:NL:CRVB:2006:AV0048

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/3388 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet verschoonbare overschrijding termijn indienen bezwaarschrift

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, die op 29 april 2005 een beslissing heeft genomen in een geschil tussen appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat het bezwaarschrift dat op 19 mei 2004 was ingediend, niet tijdig was ingediend. De rechtbank oordeelde dat appellante de wettelijke termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift, zoals vastgelegd in de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet had gerespecteerd. Appellante had geen omstandigheden kunnen aanvoeren die zouden rechtvaardigen dat zij niet in verzuim was geweest.

Tijdens de zitting van de Raad op 16 december 2005 zijn partijen niet verschenen, ondanks dat zij voorafgaand schriftelijk op de hoogte waren gesteld. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en kwam tot de conclusie dat deze in wezen een herhaling waren van de eerder aangevoerde argumenten in eerste aanleg. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de stelling van appellante dat het primaire besluit niet aangetekend was verzonden, geen relevante betekenis had, aangezien appellante de ontvangst van dit besluit niet had betwist.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en zag geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, dat betrekking heeft op de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 januari 2006 door mr. B.J. van der Net, met R.E. Lysen als griffier.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
05/3388 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 29 april 2005 onder kenmerk 04/2516 door de rechtbank Breda gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 16 december 2005 waar partijen -met voorafgaand schriftelijk bericht- niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 5 november 2004 is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 april 2004, waarbij appellante is medegedeeld dat de werkzaamheden die [betrokkene] voor haar heeft verricht verzekeringsplichtige arbeid betreft ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten, niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante bij het instellen van bezwaar de ingevolge de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift van zes weken niet in acht heeft genomen, en dat niet is gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, vaststellend dat het niet aangetekend verzonden bezwaarschrift van 19 mei 2004 niet tijdig is ingediend en dat niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs zou moeten worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest en er sprake is van en verschoonbare termijn overschrijding.
De Raad onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en overweegt dat hetgeen appellante hieromtrent in hoger beroep heeft aangevoerd in essentie een herhaling is van hetgeen in eerste aanleg naar voren is gebracht en door de rechtbank terecht gemotiveerd is verworpen. De eerst in hoger beroep naar voren gebrachte stelling dat het primaire besluit eveneens niet aangetekend verzonden is mist relevante betekenis aangezien appellante de ontvangst van dit besluit niet heeft betwist.
Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2006.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) R.E. Lysen.