ECLI:NL:CRVB:2006:AV0092

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1367 REA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.T. Berkel-Kikkert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergoeding tweede paar orthopedische werkschoenen op basis van Wet REA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de vergoeding voor een tweede paar orthopedische werkschoenen aan appellant, die in het kader van de Wet REA een vergoeding had aangevraagd. Appellant, vertegenwoordigd door mr. L. Gorte van DAS Rechtsbijstand, had eerder een negatieve uitspraak ontvangen van de rechtbank Breda op 12 januari 2004, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond was verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellant recht had op slechts één paar werkschoenen, onder verwijzing naar een rapport van arbeidsdeskundige H. Gerrits, die concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat appellant naast de reeds verstrekte schoenen extra werkschoenen nodig had.

Tijdens de zitting op 30 november 2005 was appellant niet aanwezig, maar gedaagde was vertegenwoordigd door J. Aarts van het Uwv. De Raad heeft de feiten uit de eerdere uitspraak van de rechtbank in overweging genomen en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant niet meer dan één paar orthopedische werkschoenen nodig had. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder het beroep op het motiveringsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, verworpen. Appellant had geen medische of arbeidskundige informatie overgelegd die zijn standpunt onderbouwde.

De Raad bevestigde dat het aan gedaagde is om de noodzaak van verstrekking van werkschoenen per aanvraag te beoordelen en dat er geen aanleiding was om appellant voor meerdere jaren werkschoenen toe te kennen. De Raad merkte op dat appellant, indien zijn werkschoenen versleten zijn, een nieuwe aanvraag kan indienen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/1367 REA
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. L. Gorte, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 12 januari 2004, reg.nr. 03/ 132 REA.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Op vezoek van de Raad heeft gedaagde nog nadere stukken overgelegd.
Bij brief van 25 november 2005 heeft mr. S.J.W.C. Lipman, kantoorgenoot van mr. Gorte voornoemd, zich als gemachtigde van appellant gesteld.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 30 november 2005, waar appellant -met bericht - niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door J. Aarts, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Voor een weergave van de feiten verwijst de Raad, gelet op de inhoud van de geding-stukken, naar de aangevallen uitspraak.
Gedaagde heeft bij het in de aangevallen uitspraak weergegeven in bezwaar genomen besluit van 10 december 2002 (het bestreden besluit) vastgehouden aan zijn met toepas-sing van artikel 31 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (zoals die toen luidde; hierna: Wet REA) genomen besluit van 16 september 2002, waarbij appellant in aanmerking is gebracht voor vergoeding van de kosten van één paar werkschoenen, onder aftrek van de werkgeversbijdrage. Hieraan ligt - kort samengevat - ten grondslag het op onderzoek door de arbeidsdeskundige H. Gerrits gebaseerde standpunt, dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat appellant naast het in het kader van de Wet REA bij het primaire besluit toegekende paar werkschoenen en de twee paar schoenen die appellant in het kader van de AWBZ vergoed krijgt, aangewezen is op een tweede paar (in het kader van de Wet REA toe te kennen) werkschoenen.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen er, mede op basis van het rapport van de arbeidsdeskundige Gerrits, voldoende van overtuigd te zijn dat appellant naast de orthopedische schoenen die door de ziektekostenverzekeraar kunnen worden verstrekt, niet meer dan één paar orthopedische werkschoenen nodig heeft. Appellant heeft geen medische of arbeidskundige informatie overgelegd waaruit volgt dat het door gedaagde ingenomen standpunt voor onjuist moet worden gehouden. Tot slot overweegt de rechtbank dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen aangezien de verstrekking van twee paar orthopedische werkschoenen in de jaren 2000 en 2001 kan worden verklaard uit het feit dat appellant in deze jaren werkzaam was bij een andere werkgever waar zich mede door veelvuldiger gebruik van lijmen een hogere slijtage van schoenen voordeed.
Appellant heeft zich in hoger beroep - in essentie op dezelfde als de in eerste aanleg aangevoerde gronden - gekeerd tegen de aangevallen uitspraak. Appellant stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel, aangezien de arbeidsdeskundige niet zou hebben aangegeven op basis van welke gegevens hij tot het standpunt is gekomen dat appellant bij het bedrijf waar hij werkzaam is met één paar werkschoenen per jaar toe zou kunnen. Voorts acht appellant het besluit in strijd met het vertrouwens-beginsel. Tot slot is appellant van mening dat gedaagde zijn aanspraak op twee paar werkschoenen voor meerdere jaren zou moeten vaststellen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad is met de rechtbank en op grond van dezelfde overwegingen van oordeel, dat gedaagde op goede gronden bij het bestreden besluit heeft geweigerd appellant in het kader van de Wet REA in aanmerking te brengen voor een vergoeding van een tweede paar orthopedische werkschoenen. In hetgeen in hoger beroep is aangevoerd noch anderszins in de voorhanden zijnde gegevens heeft de Raad aanknopingspunten gevonden om in andere zin dan de rechtbank te oordelen.
Voor wat betreft appellants grief omtrent het motiveringsbeginsel merkt de Raad nog op, dat niet in geschil is dat appellant zijn werk zittend uitvoert, en dat in zijn huidige werk het werken met lijmen in mindere mate voorkomt dan bij zijn vorige werkgever. Voorts blijkt naar het oordeel van de Raad uit de gedingstukken dat de arbeidsdeskundige Gerrits in zijn rapport van 10 september 2002 is uitgegaan van ervaringen bij een productie-bedrijf met overeenkomstige omstandigheden waar geen agressieve materialen en vloei-stoffen voorkomen die extra slijtage aan de schoenen veroorzaken.
Ook in hoger beroep heeft appellant zijn standpunt onvoldoende met medische of arbeidskundige informatie onderbouwd. Aan de in eerste aanleg door appellant overgelegde verklaring van de huisarts Rooijakkers, dat appellant vanwege zijn congenitale klompvoeten aangewezen is op twee paar werkschoenen, hecht de Raad niet de waarde die appellant daaraan toegekend zou willen zien. De huisarts heeft zijn standpunt niet nader onderbouwd en uit zijn verklaring blijkt evenmin dat hij op de hoogte is van de arbeidsomstandigheden waaronder appellant zijn werk verricht.
De Raad deelt het standpunt van appellant niet dat gedaagde, nu vaststaat dat appellants klompvoeten niet zullen herstellen, om die reden gehouden zou zijn om hem voor meerdere jaren werkschoenen toe te kennen. Het staat gedaagde vrij de noodzaak van verstrekking van werkschoenen per aanvraag te beoordelen. Van een noodzaak van toekenning voor een langere tijd is de Raad niet gebleken.
Tot slot merkt de Raad nog op dat ter zitting door gedaagde is gesteld dat appellant, indien de in het kader van de Wet REA toegekende werkschoenen zijn versleten, een aanvraag voor een nieuw paar kan indienen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, zodat de Raad beslist zoals onder III aangegeven.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.M.T. Berkel-Kikkert in tegenwoordigheid van S.M.A. School als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2006.
(get.) G.M.T. Berkel-Kikkert.
(get.) S.M.A. School.
EK2812