ECLI:NL:CRVB:2006:AV0353
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- C.W.J. Schoor
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WAO-schatting en medische beoordeling
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. M.J. van Weersch, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 17 december 2003 een eerder besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bekrachtigd. Dit besluit weigerde appellante een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat zij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 22 november 2005, waarbij appellante niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd was door W.J.M.H. Lagerwaard.
De Raad heeft het bestreden besluit van 17 juni 2003, waarin het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard, beoordeeld. De rechtbank had de medische en arbeidskundige beoordelingen die aan dit besluit ten grondslag lagen, als juist beschouwd. In hoger beroep heeft de Raad geen aanleiding gevonden om anders te oordelen over de medische beoordeling, ondanks dat appellante stelde dat haar belastbaarheid onjuist was vastgesteld door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts. De Raad merkte op dat er geen onderbouwing van dit standpunt was gepresenteerd.
Wat betreft de arbeidskundige beoordeling heeft de Raad het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) als rechtens aanvaardbaar beschouwd, maar benadrukt dat er hoge eisen gesteld moeten worden aan de verslaglegging en motivering. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren en dat zij op de datum in geding een inkomen kon verdienen dat leidde tot een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%.
De Raad heeft uiteindelijk de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 644,-, en is het Uwv verplicht om het griffierecht van € 118,- aan appellante te vergoeden.