ECLI:NL:CRVB:2006:AV0716
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- C.W.J. Schoor
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had het bezwaar van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Dit besluit, genomen op 5 augustus 2002, hield in dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante werd herzien van 80-100% naar 25-35%, met ingang van 9 juni 2002. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 8 november 2005, maar beide partijen zijn niet verschenen.
De Raad heeft de medische rapporten van de bezwaarverzekeringsarts O.J. van Kempen en de verzekeringsarts D. Holtkamp in overweging genomen. Van Kempen heeft in haar rapport van 24 maart 2004 aangegeven dat de rugklachten van appellante in de beoordeling zijn meegenomen. De Raad heeft geen reden om te twijfelen aan het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts en concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de psychische en fysieke beperkingen van appellante.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met K.J.S. Spaas als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in aanwezigheid van griffier J.E.M.J. Hetharie.