ECLI:NL:CRVB:2006:AV0741

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5625 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • C.W.J. Schoor
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens te late betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2006 uitspraak gedaan over een verzet dat was ingesteld door de opposant tegen een eerdere uitspraak van de Raad. De opposant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, maar dit hoger beroep was op 9 maart 2005 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht te laat was betaald. De gemachtigde van de opposant, mr. B.R. Angad Gaur, voerde in het verzet aan dat het griffierecht op 7 december 2004 via een bancaire spoedopdracht was overgemaakt. Hij stelde dat de bank de betaling niet tijdig had verwerkt, waardoor het griffierecht pas op 8 december 2004 op de rekening van de Raad was bijgeschreven.

De Raad heeft in het verzet overwogen dat de spoedopdracht door de bank te laat was verwerkt en dat de opposant niet in verzuim was geweest met betrekking tot de betaling van het griffierecht. De Raad oordeelde dat het verzet gegrond was en dat de eerdere uitspraak, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard, verviel. Het onderzoek werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling volgde.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten, maar erkent ook de rol van de bank in het betalingsproces. De Raad heeft de belangen van de opposant gewogen en geconcludeerd dat de omstandigheden van de zaak rechtvaardigen dat het verzet wordt toegewezen.

Uitspraak

04/5625 WAO
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens opposant heeft mr. B.R. Angad Gaur, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank ’s-Gravenhage op 2 september 2004, reg.nr. AWB 04/240 WAO, tussen partijen gegeven uitspraak.
Bij uitspraak van 9 maart 2005 heeft de Raad het hoger beroep wegens het te laat betalen van het griffierecht niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak is door voornoemde gemachtigde verzet gedaan.
Gelet op het hierna onder II overwogene heeft de Raad het niet nodig geacht opposant over het verzet te horen.
II. MOTIVERING
De Raad ziet zich naar aanleiding van het ingestelde verzet voor de vraag gesteld of het hoger beroep namens opposant bij uitspraak van 9 maart 2005 terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
In verzet heeft de gemachtigde van opposant aangevoerd dat het verschuldigde griffierecht middels een bancaire spoedopdracht op 7 december 2004 is overgemaakt. Bij spoedbetalingen (voorheen telegrafisch, thans per fax) komt het geld dezelfde dag bij de rekeninghouder aan. Daarvoor wordt ook extra betaald. Het is de bancaire instelling zelve, aldus deze gemachtigde, die haar machtspositie op onjuiste wijze invulling heeft gegeven, door het ontvangen bedrag niet op 7 december 2004, maar eerst op 8 december 2004 bij te schrijven en met negering van de spoedopdracht.
Uit nader door de Raad ingewonnen informatie op de website van de ABN-AMRO bank blijkt dat losse binnenlandse spoedopdrachten die worden aangeleverd vóór 16.30 uur, dezelfde dag worden geboekt en verevend.
De gemachtigde van opposant heeft desgevraagd met de overlegging van een archief print van zijn bank van 3 januari 2005 aangetoond dat het verschuldigde griffierecht bij de ABN-AMRO bank op 7 december 2004 om 10.25 uur is ontvangen en op dezelfde dag om 17.26 uur is verwerkt.
Nu blijkt dat de spoedopdracht, afgaande op de informatie op evenbedoelde website, door de bank te laat is verwerkt, waardoor het verschuldigde griffierecht pas op 8 december 2004 op het rekeningnummer van de Raad is bijgeschreven, kan redelijkerwijs niet zonder nader onderzoek worden geoordeeld dat opposant met betrekking tot de te late bijschrijving van het griffierecht op de rekening van de Raad niet in verzuim is geweest.
Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Awb gegrond te worden verklaard. Gegeven het bepaalde in het zevende lid van laatstbedoeld artikel vervalt de uitspraak waartegen verzet was gedaan en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2006.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.
BKH