ECLI:NL:CRVB:2006:AV1054

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/7338 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WUBO-uitkering op basis van oorlogservaringen tijdens Japanse bezetting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2006 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, een in 1927 geboren man uit het voormalige Nederlands-Indië, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser had een aanvraag ingediend voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van lichamelijke en psychische klachten die hij toeschrijft aan zijn ervaringen tijdens de Japanse bezetting in de Tweede Wereldoorlog. De aanvraag werd afgewezen door verweerster, die stelde dat hoewel eiser was getroffen door oorlogsgeweld, niet was voldaan aan de eis van blijvend letsel als gevolg van oorlogscalamiteiten. Verweerster concludeerde dat de psychische klachten van eiser, zoals verhoogde prikkelbaarheid, slechts geringe beperkingen opleverden in zijn dagelijks functioneren en dat zijn lichamelijke klachten ouderdomsgebonden en degeneratief van aard waren.

Eiser ging in beroep en voerde aan dat zijn psychische klachten, voortkomend uit de oorlogservaringen, wel degelijk leidden tot invaliditeit. Hij verwees naar informatie van zijn huisarts ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad oordeelde dat de adviezen van geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die de psychische klachten van eiser beoordeelden, de afwijzing van de aanvraag ondersteunden. De Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van verweerster dat er geen sprake was van tot invaliditeit leidend psychisch letsel. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenvergoeding.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor het aantonen van blijvend letsel in het kader van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dat de afwijzing van de aanvraag op zorgvuldige wijze was voorbereid en gemotiveerd, en dat de psychische klachten van eiser niet leidden tot een zodanige invaliditeit die onder de wet valt.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/7338 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad , verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 18 november 2004, kenmerk JZ/R70/2004, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiser bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift is uiteengezet waarom eiser zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft daarna nog een nadere memorie ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 15 december 2005, waar eiser, met voorafgaand bericht, niet is verschenen. Verweerster heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiser, geboren in 1927 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in januari 2004 bij verweerster een aanvraag ingediend, primair ertoe strekkend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Deze aanvraag heeft eiser gebaseerd op lichamelijke en psychische klachten, die naar zijn mening een gevolg zijn van zijn ervaringen tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië.
Verweerster heeft de aanvraag van eiser afgewezen bij besluit van 24 september 2004, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Daartoe is overwogen dat eiser weliswaar is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet - te weten zijn internering in verschillende kampen - maar dat niet is voldaan aan de ingevolge de Wet tevens geldende eis dat sprake is van lichamelijk en/of psychisch letsel tengevolge van de ondervonden oorlogscalamiteiten, leidend tot blijvende invaliditeit. Hierbij is in aanmerking genomen dat bij eiser sprake is van psychische klachten, bestaande uit een verhoogde prikkelbaarheid en waakzaamheid, maar dat deze slechts geringe beperkingen opleveren in zijn dagelijks functioneren. De lichamelijke klachten van eiser, waaronder doofheid, evenwichtstoornissen en knieklachten, kunnen naar het oordeel van verweerster niet worden gerelateerd aan zijn oorlogservaringen doch zijn, gelet op de lange klachtenvrije periode sedert de oorlog, leeftijdsgebonden en degeneratief van aard.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat zijn psychische klachten - met name zijn door de oorlogservaringen ontstane en niet geaccepteerde geaardheid - wel degelijk hebben geleid tot zodanige beperkingen in zijn bestaan dat van invaliditeit in de zin van de Wet sprake is. In dit verband heeft eiser gewezen op door zijn huisarts verstrekte informatie.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
De hiervoor weergegeven zienswijze van verweerster over eisers psychische klachten is in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Deze adviezen berusten op de resultaten van een op verzoek van verweerster door de arts R.J. Roelofs ingesteld medisch onderzoek van eiser, en ten laatste ook op van eisers huisarts verkregen medische informatie over eiser. In het in bezwaar uitgebrachte medisch advies is aangegeven dat bij het medisch onderzoek van eiser een chronische hyperarousal als uiting van een posttraumatische stressstoornis naar voren is gekomen doch de volledige diagnose niet kon worden gesteld, en dat deze bevindingen overeenkomen met hetgeen door eisers huisarts is geconstateerd. Voorts is aangegeven dat zowel bij genoemd onderzoek als uit de informatie van de huisarts niet is kunnen blijken dat eiser, in vergelijking met zijn leeftijdgenoten, als gevolg van zijn psychische klachten niet adequaat functioneert in het leven van alledag.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd.
In de ter beschikking staande medische gegevens heeft de Raad onvoldoende aanknopingspunt gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het spoor van haar geneeskundig adviseurs, op basis van die gegevens ingenomen standpunt dat geen sprake is van tot invaliditeit leidend psychisch letsel. Dat eiser, zoals ook in de informatie van de huisarts is vermeld, zich door anderen niet begrepen voelt en mede daardoor prikkelbaar en onrustig is, staat blijkens de voorhanden gegevens toch niet in de weg aan redelijke goede contacten met zijn familie en heeft ook anderszins niet ertoe geleid dat eiser bij de pakken is gaan neerzitten.
Gezien het vorenstaande kan het bestreden besluit, voorzover in beroep aangevochten, in rechte standhouden en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2006.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.