[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Staatssecretaris van Defensie, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 2 november 2004, nr. AWB 03/3082, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 15 december 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door F.C. van Veen, werkzaam bij VBM/NOV, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. A.E.P. van Zandbergen, werkzaam bij het Ministerie van Defensie.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was werkzaam als beheerder binnen [de dienst te vestigingsplaats.]
Op 9 december 1998 heeft appellant verzocht om de indeling van zijn functie te wijzigen in hoofdgroep II, niveaugroep c, schaal 5 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Ambtenaren Defensie (BBAD). Daarbij heeft appellant - onder meer - verwezen naar de waardering van de functies van de beheerders van de verzorgingslocaties [A. en B. ], op grond waarvan deze beheerders met terugwerkende kracht zijn ingedeeld in hoofdgroep II, niveaugroep c, schaal 5 van het BBAD.
1.2. Bij besluit van 12 augustus 1999, na bezwaar gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 17 mei 2002, heeft gedaagde dit verzoek afgewezen.
1.3. Bij uitspraak van 16 mei 2003 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 mei 2002 vernietigd en bepaald dat gedaagde met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat gedaagde ten onrechte de beschrijving van de organieke functie van 20 juni 2000 aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Bij de beheerders van [A. en B. ] heeft gedaagde geen organieke beschrijving gehanteerd maar een beschrijving van de feitelijk verrichte werkzaamheden. Appellant wenste ook dat van de beschrijving van zijn feitelijke werkzaamheden werd uitgegaan. Voorts ontbrak volgens de rechtbank ten onrechte een peildatum in de functiebeschrijving van 20 juni 2000.
1.4. Bij besluit van 2 oktober 2003 heeft gedaagde de bezwaren van appellant opnieuw ongegrond verklaard. Daarbij heeft gedaagde aangegeven dat de waardering van de organieke en ook de feitelijke functie gehandhaafd dient te blijven in hoofdgroep II, niveaugroep b, schaal 4 van het BBAD. Voorts heeft gedaagde bepaald aanleiding te zien appellant ‘op persoonlijke titel’ met terugwerkende kracht te bevorderen tot schaal 5 van het BBAD.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellants procesbelang is gelegen in de bezoldiging naar schaal 5 van het BBAD. Nu een rechtsoordeel over de waardering van de functie van appellant op schaal 5 van het BBAD niet tot een ander rechtsgevolg kan leiden dan een bezoldiging naar schaal 5 van het BBAD, ziet de rechtbank niet in welk belang nog is gelegen in de waardering van de functie van appellant op schaal 5 van het BBAD. Ook overigens ziet de rechtbank niet welk restbelang van appellant nog is gediend met de behandeling van zijn beroep.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij wel degelijk een procesbelang heeft bij een oordeel over de waardering van zijn functie. De inschaling op persoonlijke titel in schaal 5 van het BBAD met terugwerkende kracht wordt - onder meer - niet betrokken in de pensioengrondslag.
3.1. Gedaagde stelt zich op het standpunt dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het procesbelang aan het beroep is komen te ontbreken.
4. De Raad overweegt in hoger beroep als volgt.
4.1. De uitkomst van de waardering van een ambtelijke functie dient te worden aangemerkt als een zelfstandig rechtsgevolg, dat moet worden onderscheiden van de inschaling van de functionaris. De waardering van de functie verliest met de inschaling van de functionaris op persoonlijke titel in de gewenste schaal 5 van het BBAD dan ook niet alle betekenis. Nog daargelaten of de inschaling op persoonlijke titel in schaal 5 van het BBAD in de pensioengrondslag wordt betrokken, is met de waardering van een ambtelijke functie en de daaraan verbonden rangindeling in voorkomend geval een voor de functievervuller geldende salarisbandbreedte gegeven. De Raad wijst nog op zijn uitspraak van 19 oktober 2000 (LJN AA8815) waarin is overwogen dat de uitkomst van de waardering van een ambtelijke functie voor de vervuller ervan ook overigens van belang is voor diens ambtelijke positie.
4.2. Met de inschaling met terugwerkende kracht in schaal 5 van het BBAD is het processuele belang van appellant bij een oordeel over de rechtmatigheid van het thans bestreden besluit dan ook niet verloren gegaan.
4.3. Van redenen voor niet-ontvankelijkverklaring van het beroep is ook overigens niet gebleken.
4.4. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Aangezien de zaak naar het oordeel van de Raad nadere behandeling door de rechtbank behoeft, zal de Raad de zaak met toepassing van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beroepswet naar de rechtbank terugwijzen.
5. De Raad zal de beslissing omtrent de proceskostenveroordeling in hoger beroep reserveren tot de einduitspraak van de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank ’s-Hertogenbosch;
Stelt de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten vast op een bedrag van € 644,- welk bedrag is toe te rekenen aan de Staat der Nederlanden en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent vergoeding van deze kosten;
Bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 205,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. R. Kooper en mr. K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2006.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.