ECLI:NL:CRVB:2006:AV1078

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6484 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en proceskostenveroordeling

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Bij besluit van 17 oktober 2003 werd de uitkering van appellante, die voorheen was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschikt, met ingang van 15 december 2003 ingetrokken. De reden hiervoor was dat de mate van ongeschiktheid op dat moment minder dan 15% was. Appellante ging tegen dit besluit in beroep, maar de rechtbank Arnhem verklaarde het beroep ongegrond op 18 november 2004. Hierop heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.W. Bemelmans, hoger beroep ingesteld.

Tijdens de procedure heeft gedaagde op 11 oktober 2005 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van appellante gegrond werd verklaard en haar arbeidsongeschiktheid opnieuw op 80 tot 100% werd vastgesteld. Appellante heeft vervolgens aangegeven geen belang meer te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft, gezien de toestemming van beide partijen, besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellante geen belang meer had bij de beoordeling. Tevens heeft de Raad gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep, en € 41,80 voor kosten van ingewonnen informatie bij een psychiater. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 685,80, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad. Daarnaast dient het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante betaalde griffierecht van € 139,-- te vergoeden.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/6484 WAO
U I T S P R A A K
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. INLEIDING
Bij besluit van 17 oktober 2003 heeft gedaagde de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van ongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 15 december 2003 ingetrokken, onder overweging dat de mate van ongeschiktheid met ingang van die datum minder dan 15% was.
Bij besluit van 15 juni 2004, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank Arnhem heeft bij uitspraak van 18 november 2004, nummer 04/1311 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante is mr. H.W. Bemelmans, advocaat te Nijmegen, van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Op 11 oktober 2005 heeft gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar genomen waarbij het bezwaar gegrond is verklaard en appellante met ingang van 15 december 2003 onveranderd 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
Namens appellante heeft mr. Bemelmans de Raad bij schrijven van 12 oktober 2005 medegedeeld dat appellante geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 november 2004. Daarbij heeft de gemachtigde verzocht om gedaagde te veroordelen in de gemaakte kosten en het betaalde griffierecht.
Elk der partijen heeft, desgevraagd, schriftelijk toestemming verleend voor afdoening buiten zitting.
II. MOTIVERING
Gelet op de vanwege partijen gegeven toestemming daartoe heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege kan blijven en het onderzoek gesloten.
Blijkens de brief van 12 oktober 2005 van mr. Bemelmans heeft appellante geen belang meer bij een beoordeling van het hoger beroep, zodat dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De Raad acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gedaagde te veroordelen in de kosten van appellante, welke met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 644,--.
Met betrekking tot de vordering van € 41,80 inzake de kosten voor ingewonnen informatie bij een psychiater is de Raad van oordeel dat deze voor toewijzing in aanmerking komt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag groot € 685,80, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar in beroep en in hoger beroep betaalde recht van € 139,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.