ECLI:NL:CRVB:2006:AV1078
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en proceskostenveroordeling
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Bij besluit van 17 oktober 2003 werd de uitkering van appellante, die voorheen was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschikt, met ingang van 15 december 2003 ingetrokken. De reden hiervoor was dat de mate van ongeschiktheid op dat moment minder dan 15% was. Appellante ging tegen dit besluit in beroep, maar de rechtbank Arnhem verklaarde het beroep ongegrond op 18 november 2004. Hierop heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.W. Bemelmans, hoger beroep ingesteld.
Tijdens de procedure heeft gedaagde op 11 oktober 2005 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van appellante gegrond werd verklaard en haar arbeidsongeschiktheid opnieuw op 80 tot 100% werd vastgesteld. Appellante heeft vervolgens aangegeven geen belang meer te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft, gezien de toestemming van beide partijen, besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellante geen belang meer had bij de beoordeling. Tevens heeft de Raad gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep, en € 41,80 voor kosten van ingewonnen informatie bij een psychiater. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 685,80, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad. Daarnaast dient het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante betaalde griffierecht van € 139,-- te vergoeden.