[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 17 januari 2002 heeft gedaagde geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat appellante na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken op 13 september 2000 minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Gedaagde heeft het bezwaar van appellante tegen dit besluit bij besluit van 25 april 2003 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 december 2003 (reg.nr. AWB 03/2176 WAO) heeft de rechtbank ’s-Gravenhage het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante is mr. A.C.H. Walkate, advocaat te Den Haag, van die uitspraak op bij beroepschrift aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft gedaagde nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 9 november 2005, waar namens appellante mr. Walkate voornoemd is verschenen en waar gedaagde, ambtshalve opgeroepen, zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. W. Pouwelse, werkzaam bij het Uwv.
Appellante was werkzaam als textielsorteerster bij een kringloopbedrijf gedurende 32 uur per week. Op 15 september 1999 heeft zij zich ziek gemeld wegens rug- en beenklachten alsmede duizeligheid, doofheid en oorsuizen. Bij het onderzoek door de verzekeringsarts op 20 september 2000 heeft zij daarnaast melding gemaakt van maagklachten en buikpijn. Op de Vragenlijst medische informatie WAO heeft zij vermeld zich arbeidsongeschikt te achten wegens overspannenheid. Op grond van de anamnese, eerder overleg met de huisarts van appellante en de bevindingen bij het onderzoek heeft de verzekeringsarts op 20 september 2000 vastgesteld dat er afwijkingen bestaan op energetisch vlak door chronisch recidiverende irritatie van het keel-, neus- en oorgebied en ook beperkingen aanwezig geacht op locomotoor gebied door klachten van de lage rug bij fors overgewicht, terwijl bij het onderzoek naar de psychische status geen afwijkingen werden geconstateerd. Appellante is aangewezen op licht energetische taken waarbij lang staan en (trap)lopen niet aan de orde is en waarbij niet zwaar getild of gedragen behoeft te worden. De beperkingen van appellante tot het verrichten van arbeid zijn neergelegd in het Formulier Functie Informatie Systeem (FIS) van 20 september 2000. Met inachtneming hiervan heeft de arbeidsdeskundige voor appellante functies geselecteerd waarmee zij een zodanig inkomen kon verdienen dat per einde wachttijd op 13 september 2000 sprake was van een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 januari 2002 heeft de verzekeringsarts op 5 april 2002 nader gemotiveerd waarom de bij de functies gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid aanvaardbaar zijn. De bezwaarverzekeringsarts was blijkens het rapport van 3 maart 2003 van oordeel dat het bezwaar geen aanleiding gaf meer beperkingen aan te nemen. De functie verspener achtte de bezwaarverzekeringsarts niet geschikt wegens een te grote overschrijding van de belastbaarheid op het aspect tillen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 16 april 2003 vastgesteld dat de overige functies onveranderd van toepassing blijven en dat de mate van arbeidsongeschiktheid bij einde wachttijd minder dan 15% blijft.
De rechtbank heeft in de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat gedaagde van onjuiste beperkingen is uitgegaan. Uit de onderzoeken van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor appellante geldende beperkingen te kunnen komen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellante geen medische stukken in het geding heeft gebracht op grond waarvan zou kunnen worden getwijfeld aan de juistheid van het oordeel van beide verzekeringsartsen. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de functiebelasting van de geduide functies past binnen het opgestelde belastbaarheidspatroon en dat gedaagde afdoende heeft gemotiveerd dat zich geen onaanvaardbare overschrijdingen van de belastbaarheid voordoen. Wat betreft de actualiteit van de functie modinette achtte de rechtbank de toelichting van gedaagde dat deze functie onveranderd actueel is afdoende. Appellante was per 13 september 2000 in staat te achten de haar door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te verrichten. Gelet op de daarmee te realiseren verdiencapaciteit heeft gedaagde naar het oordeel van de rechtbank terecht geweigerd appellante een WAO-uitkering toe te kennen. Het beroep is ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat gedaagde haar psychische beperkingen heeft onderschat en ten onrechte geen informatie heeft ingewonnen bij haar behandelend arts. Voorts acht appellante onvoldoende gemotiveerd dat de gesignaleerde overschrijdingen van haar belastbaarheid aanvaardbaar zouden zijn. Appellante stelt dat de rechtbank ten onrechte gedaagde heeft gevolgd in zijn stelling dat het duiden van een functie van 23 maanden oud geoorloofd zou zijn omdat de functie ook zou voorkomen in het thans gehanteerde Claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS). Appellante verzoekt de Raad de aangevallen uitspraak te vernietigen, te bepalen dat aan haar op en na 13 september 2000 een uitkering ingevolge de WAO dient te worden toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, en gedaagde te veroordelen in de proceskosten.
De Raad overweegt dat de primaire verzekeringsarts informatie van de huisarts van appellante (opgetekend in gedingstuk 11.3) in de beoordeling heeft betrokken en rekening heeft gehouden met een verminderde psychische belastbaarheid op het onderdeel 28A werkdruk. Appellante heeft haar stelling dat zij meer beperkingen had als gevolg van psychische klachten niet met medische stukken onderbouwd. De Raad ziet geen grond te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en de vastgestelde belastbaarheid. De belasting van de appellante voorgehouden functies acht de Raad aanvaardbaar, ook gelet op de motivering door de verzekeringsartsen van de gesignaleerde overschrijdingen, behoudens ten aanzien van de functie modinette. Gedaagde heeft desgevraagd een bij uitdraai uit het CBBS van 27 juni 2001 overgelegd van de functie modinette met 4 arbeidsplaatsen (SBC-code 111160, functienr. 2321-0086-025). Deze functie komt overeen met de geduide functie onder fb-code 7952 in het FIS, op de arbeidsmogelijkhedenlijst van 13 september 2000 vermeld als modinette 1 (stikster) met 4 arbeidsplaatsen. De overschrijding van de belastbaarheid op het onderdeel 28A is voor die functie omschreven als: aanmerkelijke tijdsdruk komt voor (opleverdata halen). Dit werd door de bezwaarverzekeringsarts aanvaardbaar geacht omdat pieken incidenteel voorkomen. Nu de beschrijving van deze functie in de CBBS-uitdraai onder deadlines/productiepieken vermeldt: “Ja. Het frequent optreden van productiepieken en deadlines bij het uitvoeren van de functie. Opleverdata halen”, constateert de Raad dat hier een verdergaande overschrijding aan de orde is dan voor de FIS-functie is beschreven. Gedaagde heeft niet gemotiveerd waarom deze overschrijding nog aanvaardbaar zou zijn. Om die reden kan deze functie niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd. De Raad stelt voorts vast dat de functie modinette I (stikster) (fb-code 7952, functienr. 2321-0086-002) met 12 arbeidsplaatsen op de arbeidsmogelijkhedenlijst van 13 september 2000 dateert van 28 oktober 1998, terwijl niet is aangetoond dat deze ten tijde in geding voldoende realiteitswaarde had. Aldus resteren onder fb-code 7952 onvoldoende arbeidsplaatsen zodat de betreffende functie niet bij de berekening van het verlies aan verdiencapaciteiteit van appellante kan worden betrokken. In het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 16 april 2003 is als vierde functie geduid de assemblage-medewerker / metaalperser-bediende (fb-code 8364) met 9 arbeidsplaatsen. De daarmee verbonden overschrijding op 28A is volgens de verzekeringsarts aanvaardbaar. Ook als deze functie met inachtneming van een reductiefactor aan de schatting ten grondslag wordt gelegd, resteert een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%. Het bestreden besluit kan dan ook in stand blijven.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van J.E. Meijer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2006.