ECLI:NL:CRVB:2006:AV1168

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3967 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 januari 2006 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 03/3967 WAO. Appellant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde C.G. Steijvers, heeft hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 16 april 2002, waarin het bezwaar van appellant tegen een eerdere beslissing van 10 augustus 2001 ongegrond werd verklaard. Deze eerdere beslissing hield in dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant werd herzien van 80-100% naar 35-45%.

De Centrale Raad heeft de zaak behandeld op 2 december 2005, waarbij appellant in persoon en bijgestaan door zijn gemachtigde aanwezig was, terwijl gedaagde niet vertegenwoordigd was. De Raad heeft de medische situatie van appellant in overweging genomen, waarbij appellant stelde dat zijn gezondheidssituatie, met name rugklachten en hartritmestoornissen, niet toelaat dat hij met de vereiste regelmaat en duurzaamheid loonvormende arbeid verricht. De Raad heeft echter geconcludeerd dat de medische informatie die beschikbaar was, niet ondersteunt dat de beperkingen van appellant niet juist zijn gewaardeerd.

De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts van gedaagde rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellant en dat de geselecteerde functies voldoen aan de vastgestelde belastbaarheid. De Raad heeft geen aanleiding gezien om het bestreden besluit niet voor juist te houden en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er zijn geen termen voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 13 januari 2006.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/3967 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft C.G. Steijvers, wonende te Oude Pekela, op bij beroepschrift met bijlagen aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Groningen op 26 juni 2003 tussen partijen gewezen uitspraak, geregistreerd onder nummer AWB 02/455 WAO STRA.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, en heeft nadien nog een reactie van zijn bezwaarverzekeringsarts ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 19 augustus 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde C.G. Steijvers, en waar namens gedaagde met voorafgaand bericht niemand is verschenen.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Bij brief van 20 september 2005, voorzien van bijlagen, heeft gedaagde vragen van de Raad beantwoord.
Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van de Raad op 2 december 2005. Appellant is daar wederom in persoon en bijgestaan door zijn gemachtigde Steijvers verschenen, terwijl gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Aan de orde is de vraag of het besluit van gedaagde van 16 april 2002, hierna: het bestreden besluit, in rechte stand kan houden. Bij dat besluit heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 augustus 2001, waarbij gedaagde de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 21 september 2001 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
De Raad overweegt in de eerste plaats dat, naar desgevraagd ter zitting van de zijde van appellant is verklaard, de grieven van appellant zich in het bijzonder nog richten op de medische grondslag van het bestreden besluit. Gelijk in beroep, doet appellant ook in hoger beroep erop wijzen dat zijn medische situatie de laatste jaren niet is verbeterd, eerder verslechterd. Hij handhaaft zijn opvatting dat zijn gezondheidssituatie - daarbij gaat het met name om rugklachten en in mindere mate ook om hartritmestoornissen - niet toelaat dat hij met de vereiste regelmaat en duurzaamheid loonvormende arbeid verricht. Hij voorziet vooral problemen in het in zulke arbeid steeds voorkomende aspect tijdsdruk.
De Raad ziet deze grieven in navolging van de rechtbank niet slagen. Op grond van de omtrent appellant beschikbare medische informatie kan niet worden geoordeeld dat zijn beperkingen door gedaagde niet juist zouden zijn gewaardeerd. Uit de aan de bestreden besluitvorming ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige gegevens komt naar voren dat de verzekeringsarts van gedaagde bij het opstellen van het belastbaarheidspatroon rekening heeft gehouden met forse beperkingen bij appellant als gevolg van de bij hem vastgestelde rugafwijking (scoliose), in die zin dat appellant aangewezen is geacht op licht, rugsparend werk. Voorts dient dat werk, in verband met de hartritmestoornis van appellant, niet stresserend te zijn. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die steun zouden kunnen verlenen aan zijn eigen opvatting dat voor hem meer of zwaardere beperkingen zouden dienen te gelden.
De Raad is voorts van oordeel dat de door de arbeidsdeskundige van gedaagde geselecteerde functies aan de hiervoor gestelde beperkingen voldoen. Op de verwoordingen functiebelasting van de bij de schatting in aanmerking genomen functie komen geen markeringen voor ten teken van mogelijke overschrijdingen van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid.
Nu de Raad ook voor het overige, mede in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geen aanleiding heeft om het bestreden besluit niet voor juist te houden, volgt uit het bovenstaande dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Er zijn geen termen voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2006.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.R.H. van Roekel.