ECLI:NL:CRVB:2006:AV1182
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 januari 2006 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 04/983 WAO. Appellante, vertegenwoordigd door T.G. de Winter, betwistte de herziening van haar uitkering, die door gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Dit was een wijziging van de eerdere beoordeling van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid.
De Raad heeft de feiten en het procesverloop in deze zaak uitvoerig besproken. De herziening van de WAO-uitkering was gebaseerd op een beoordeling waaruit bleek dat appellante niet meer geschikt werd geacht voor haar eerdere functie als ziekenverzorgster, maar wel in staat werd geacht om andere werkzaamheden te verrichten. Appellante was van mening dat zij door haar fibromyalgie slechts in staat was om maximaal 24 uur per week te werken, zoals eerder was aangenomen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsartsen van gedaagde een zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat er geen objectieve redenen waren om de herziening van de uitkering niet te bevestigen.
De Raad heeft geconcludeerd dat de grieven van appellante niet slagen en dat er geen redenen zijn om het bestreden besluit niet voor juist te houden. De uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het besluit van gedaagde ongegrond had verklaard, werd bevestigd. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).