ECLI:NL:CRVB:2006:AV1670
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- M.C.M. van Laar
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van gedaagde in het kader van de WAO-schatting
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van gedaagde, die sinds juli 1981 wegens rugklachten niet meer kan werken. Gedaagde ontvangt sinds 1982 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het bestreden besluit had vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de arbeidskundige grondslag van het besluit onvoldoende was onderbouwd, omdat de functies waarop de schatting was gebaseerd niet correct waren geactualiseerd.
De Raad overweegt dat het bestreden besluit wel degelijk op een voldoende arbeidskundige grondslag berust. De Raad stelt vast dat de appellant de brief van 25 mei 2001 aan gedaagde terecht heeft aangemerkt als een (onvolledig) besluit, en dat de formele gebreken in de besluitvorming zijn hersteld. De Raad concludeert dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet in stand kan blijven, omdat er geen twijfel bestaat over de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad heeft de relevante medische rapporten en beoordelingen in overweging genomen en komt tot de conclusie dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid van gedaagde correct is uitgevoerd.
De Centrale Raad van Beroep vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het inleidend beroep ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit van het Uwv in stand blijft, en gedaagde blijft ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%. De Raad acht geen termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen.