[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Gedaagde heeft bij besluit van 15 november 2001 de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikt- heidsverzekering (WAO) ingaande 7 januari 2002 ingetrokken wegens daling van de mate van arbeidsongeschiktheid tot beneden 15%.
Bij besluit van 2 mei 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 15 november 2001 gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid ingaande 7 januari 2002 bepaald op 15 tot 25%.
De rechtbank Breda heeft bij uitspraak van 7 oktober 2002, nr. 02/924 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen deze uitspraak op bij aanvullend beroepschrift uiteengezette gronden hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft zich tweemaal nader schriftelijk tot de Raad gewend.
Gedaagde heeft een schriftelijke reactie ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 3 juni 2005, waar namens appellant is verschenen
mr. E.J. Bonnist, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en waar gedaagde zich niet heeft doen vertegenwoordigen.
Na de zitting is het onderzoek heropend en heeft op 24 oktober 2005 de orthopedisch chirurg D.B. van der Schaaf op verzoek van de Raad van verslag en advies gediend.
Zowel gedaagde als appellant hebben op het rapport van de deskundige Van der Schaaf een reactie ingezonden.
Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 6 januari 2006, waar appellant niet is verschenen en gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door E.H.J.A. Olthof, werkzaam bij het Uwv.
Appellant, die voorheen werkzaam was als loodsmedewerker, is op 14 januari 1999, tijdens het genot van een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet, arbeidsongeschikt geworden als gevolg van onder meer overspannenheid, later gevolgd door verergerde rugklachten. Hij heeft ingaande 13 januari 2000 een uitkering ingevolge de WAO ontvangen, vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij het primaire besluit van 15 november 2001 heeft gedaagde de uitkering van appellant ingaande 7 januari 2002 ingetrokken. Dit besluit berust wat de medische component betreft op een door de verzekeringsarts opgesteld belastbaarheidspatroon, waarbij deze zich mede heeft laten leiden door een op zijn verzoek door de orthopedisch chirurg
dr. J.B.A. van Mourik uitgebracht onderzoeksrapport, gedateerd 31 juli 2001. In dit rapport geeft de orthopedisch chirurg
Van Mourik aan dat voor appellant beperkingen ten aanzien van de belasting van de nek en de rug gelden. Met inachtneming van dit belastbaarheidspatroon heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd en na vergelijking van de mediane loonwaarde van de drie hoogst verlonende functies met het zogeheten maatmaninkomen geconcludeerd tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 1,72%. Na door appellant gemaakt bezwaar heeft de bezwaararbeidsdeskundige twee geselecteerde functies laten vallen en op basis van de resterende functies geconcludeerd tot een mate van arbeidsonge- schiktheid van 17%. In verband hiermee is bij het bestreden besluit het primaire besluit in zoverre gewijzigd, dat appellant ingaande 7 januari 2002 is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25%.
In de aangevallen uitspraak is het bestreden besluit in stand gelaten, waarbij de rechtbank zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het besluit aanvaardbaar heeft geoordeeld.
In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant, met toespitsing van de grieven op het medische aspect, een beroep gedaan op een door appellant ondergane rugoperatie, uitgevoerd door de orthopedisch chirurg J. de Waal Malefijt op
16 maart 2005. De gemachtigde heeft daarbij, onder overlegging van enkele van de specialist De Waal Malefijt afkomstige brieven, een verband gelegd tussen de bevindingen bij die rugoperatie en de toestand van appellant op de datum thans in geding. De Raad heeft hierin aanleiding gevonden opdracht te geven tot een expertise door de orthopedisch chirurg
D.B. van der Schaaf. In diens onder I vermelde rapport heeft de deskundige Van der Schaaf op grond van zijn in het rapport nader aangegeven onderzoeksgegevens geconcludeerd dat hij zich volledig kan verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellant en dat appellant op 7 januari 2002 in staat was tot het verrichten van de werkzaamheden, verbonden aan de geselecteerde functies.
In reactie op dit rapport heeft de gemachtigde van appellant onder meer gesteld dat de deskundige Van der Schaaf onvoldoende acht heeft geslagen op de operatiebevindingen van de orthopedisch chirurg De Waal Malefijt, in relatie tot de nu in geding zijnde datum.
De Raad ziet geen gronden in casu de conclusies van de door hem ingeschakelde deskundige Van der Schaaf niet te volgen. Deze heeft in zijn rapport voor deze conclusies voldoende medische onderbouwing gegeven. De kritiek van de zijde van appellant, die niet nader medisch is onderbouwd, doet hier onvoldoende aan af. De Raad wijst er in dit verband nog op dat de deskundige Van der Schaaf blijkens zijn rapport kennis heeft genomen van de operatie door de orthopedisch chirurg De Waal Malefijt en voorts gemotiveerd heeft stilgestaan bij de toestand van appellant op de nu in geding zijnde datum.
Nu er ook overigens, in het licht van artikel 8: 69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet is gebleken van gebreken in het bestreden besluit, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries als voorzitter en mr. H.J. Simon en mr. N.J. Haverkamp als leden, in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2006.