ECLI:NL:CRVB:2006:AV2075

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6772 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 1 november 2004 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante per 1 september 2003, omdat zij niet voldoende informatie had verstrekt over haar woonsituatie. Gedaagde had het bezwaar tegen deze intrekking op 23 maart 2004 ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 24 januari 2005 zijn partijen niet verschenen. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat gedaagde op 10 januari 2006 de eerdere besluiten heeft ingetrokken, waardoor de uitkering van appellante feitelijk is gecontinueerd. De Raad concludeert dat er geen procesbelang meer is voor appellante, aangezien haar grieven zijn verholpen door de intrekking van de besluiten. Hierdoor is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad heeft ook geoordeeld over de proceskosten. Gedaagde is veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 322,-- voor zowel het beroep als het hoger beroep. Daarnaast is de gemeente Rotterdam verplicht om het betaalde griffierecht van € 139,-- aan appellante te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. Th.C. van Sloten, met mr. P.C. de Wit als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 februari 2006.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/6772 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. D. Matadien, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 november 2004, reg.nr. 04/1428.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 24 januari 2005, waar partijen - met kennisgeving - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 9 december 2003 heeft gedaagde het recht op uitkering van appellante ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) met ingang van 1 september 2003 ingetrokken. Gedaagde heeft hierbij overwogen dat appellante niet heeft voldaan aan de inlichtingenverplichting door onvoldoende inlichtingen te verstrekken over haar woonsituatie waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Bij besluit van 23 maart 2004 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 9 december 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 23 maart 2004 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad stelt vast dat gedaagde bij besluit van 10 januari 2006 het besluit van 30 maart 2004, alsmede het besluit van 9 december 2003 heeft ingetrokken waardoor de uitkering van appellante feitelijk na 31 augustus 2003 wordt gecontinueerd. Naar het oordeel van de Raad wordt hiermee geheel aan de grieven van appellant tegemoet gekomen. Nu van enig ander rechtens relevant belang van appellante bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak niet is gebleken, betekent dit dat het hoger beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Met betrekking tot de gevraagde proceskosten overweegt de Raad het volgende.
De Raad ziet aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 322,-- in beroep en op eveneens € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De Raad ziet tevens termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 25, tweede lid, van de Beroepswet de gemeente Rotterdam te veroordelen tot het vergoeden van het betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep aan appellante.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante in beroep tot een bedrag van in totaal € 644,--, te betalen door de gemeente Rotterdam aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Rotterdam aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 139,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2006.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) P.C. de Wit.
RB3001