ECLI:NL:CRVB:2006:AV2090

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6375 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake boete wegens schending van informatieplicht op grond van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die op 14 november 2003 het beroep van de appellant tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ongegrond verklaarde. Het besluit waartegen beroep werd ingesteld, was genomen op 15 augustus 2002 en betrof de oplegging van een boete van € 45,-- aan de appellant wegens het niet tijdig retourneren van het jaarinkomstenformulier 2001. De appellant had eerder al een waarschuwing ontvangen voor het niet of niet behoorlijk nakomen van deze verplichting in 2000.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 6 januari 2006, waarbij de appellant niet aanwezig was. De gedaagde partij werd vertegenwoordigd door E.H.J.H. Olthof. De Raad heeft in zijn uitspraak verwezen naar de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vermeld in de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het beroep van de appellant op het ontbreken van verwijtbaarheid niet kon slagen. De Raad concludeerde dat de gedaagde terecht de boete had opgelegd, aangezien de appellant niet had voldaan aan de informatieplicht zoals neergelegd in artikel 80 van de WAO. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 februari 2006.

Uitspraak

03/6375 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 15 augustus 2002 heeft gedaagde ongegrond verklaard appellants bezwaar tegen het besluit van 21 juni 2002 waarbij aan appellant als gerechtigde tot een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met toepassing van artikel 29a van de WAO een boete van € 45,-- is opgelegd wegens schending van de in artikel
80 van de WAO neergelegde plicht tot het verstrekken van inlichtingen (het niet tijdig retourneren van het jaarinkomstenformulier 2001) binnen twee jaren nadat aan hem eerder (bij brief van 4 mei 2001) een waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van die verplichting (het niet tijdig retourneren van het jaarinkomstenformulier 2000) is gegeven.
Bij uitspraak van 14 november 2003, kenmerk AWB 02/2374 WAO, heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch appellants beroep tegen het besluit van 15 augustus 2002 ongegrond verklaard.
Tegen die uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld bij op in zijn beroepschrift en zijn aanvullend beroepschrift (met bijlagen) aangevoerde gronden.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 6 januari 2006. Appellant is niet verschenen. Voor gedaagde is verschenen E.H.J.H. Olthof, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Aangezien de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden - correct - zijn vermeld in de aangevallen uitspraak, verwijst de Raad daarnaar.
De Raad neemt over de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak gebezigde overwegingen welke zijn uitgemond in de conclusie dat appellants beroep op het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid niet kan slagen en gedaagde dus niet de bevoegdheid had om af te zien van het opleggen van een boete. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd
- in essentie een herhaling van hetgeen in eerste aanleg naar voren is gebracht en door de rechtbank is verworpen - heeft de Raad geen aanleiding gevonden om tot een andersluidend oordeel te komen.
Aangezien het hoger beroep niet slaagt en er geen aanleiding bestaat tot een proceskostenveroordeling, beslist de Raad als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2006.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.