ECLI:NL:CRVB:2006:AV2167
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die als monteur werkzaam was en op 5 juni 2000 uitviel wegens peesklachten aan zijn linkerduim. Appellant heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) ongegrond verklaarde. De rechtbank had geoordeeld dat appellant met ingang van 4 juni 2001 voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt was, gebaseerd op een rapport van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige. Appellant betwistte de juistheid van deze beoordeling en voerde aan dat zijn beperkingen onvoldoende waren erkend.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 20 december 2005, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd was door een advocaat. De Raad heeft de medische rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige in overweging genomen. De bezwaarverzekeringsarts had in zijn rapport van 24 januari 2002 geconcludeerd dat appellant meer beperkt was dan eerder vastgesteld, maar de bezwaararbeidsdeskundige had de mate van arbeidsongeschiktheid op 15 tot 25% vastgesteld. De Raad oordeelde dat de functies die aan appellant waren voorgehouden, passend waren, ondanks enkele markeringen die op overschrijdingen van zijn belastbaarheid wezen.
De Raad benadrukte dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid enkel betrekking had op de situatie op 4 juni 2001 en dat latere verslechteringen van de gezondheidstoestand van appellant niet in deze procedure konden worden meegenomen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet kon slagen. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen grond was voor vergoeding op basis van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door mr. C.W.J. Schoor, met A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, op 21 februari 2006.