ECLI:NL:CRVB:2006:AV2556

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/7315 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • J.P. Schieveen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2006 uitspraak gedaan over het verzet van een opposante tegen een eerdere uitspraak van 12 mei 2005. In die uitspraak werd het beroep van de opposante niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was voldaan. De opposante had verzet aangetekend op 24 mei 2005, nadat zij op 31 mei 2005 de brief had ontvangen waarin de niet-ontvankelijkheid werd medegedeeld. Het verzet werd behandeld op 5 januari 2006, waarbij de opposante in persoon aanwezig was en de geopposeerde vertegenwoordigd werd door mr. A. den Held van de Pensioen- en Uitkeringsraad.

De Raad heeft vastgesteld dat de opposante op 19 januari 2005 was gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en dat zij op 25 februari 2005 een aangetekende brief had ontvangen waarin zij werd geïnformeerd over de termijn voor betaling. De uiterste datum voor betaling was 25 maart 2005, maar het griffierecht werd pas op 29 maart 2005 bijgeschreven op de bankrekening van de Raad. Hierdoor was de termijn overschreden en werd het verzet ongegrond verklaard.

De opposante voerde aan dat zij het schrijven van de Raad van 19 januari 2005 nooit had ontvangen en dat zij tussen 13 februari en 27 maart 2005 buiten Israël verbleef. De Raad oordeelde echter dat deze omstandigheden niet verschoonbaar waren, aangezien het op de opposante had gelegen om maatregelen te treffen om belangrijke poststukken te ontvangen tijdens haar afwezigheid. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/7315 WUV
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 17 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposante], wonende te [woonplaats], Israël, opposante,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
De Raad heeft bij uitspraak van 12 mei 2005 het door opposante ingestelde beroep tegen een ten aanzien van haar door geopposeerde genomen besluit van 30 november 2004 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is voldaan.
Tegen de uitspraak van 12 mei 2005 heeft opposante bij brief van 24 mei 2005, ontvangen ter griffie van de Raad op 31 mei 2005, verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van de Raad van 5 januari 2006. Daar is opposante in persoon verschenen. Geopposeerde heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken is opposante bij schrijven van 19 januari 2005, dat is verzonden op 4 februari 2005 naar haar huisadres, gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht. Bij aangetekend verzonden schrijven van 25 februari 2005 is opposante meegedeeld dat het door haar verschuldigde griffierecht binnen vier weken na dagtekening per kas diende te zijn voldaan dan wel op de bankrekening van de Raad diende te zijn bijgeschreven en is haar tevens erop gewezen dat zij er rekening mee diende te houden dat overschrijding van deze termijn niet-ontvankelijkverklaring van het beroep zou betekenen.
De Raad stelt vast dat de datum waarop het verschuldigde griffierecht per kas diende te zijn betaald dan wel op de bankrekening van de Raad diende te zijn bijgeschreven, 25 maart 2005 was.
Het griffierecht is eerst op 29 maart 2005 op de bankrekening van de Raad bijgeschreven, zodat moet worden vastgesteld dat opposante de in de brief van 25 februari 2005 genoemde termijn van vier weken heeft overschreden.
Het door opposante in verzet aangevoerde, te weten dat zij het schrijven van de Raad van 19 januari 2005 nimmer heeft ontvangen en tussen 13 februari en 27 maart 2005 buiten Israël verbleef, en het verschuldigde griffierecht direct na terugkomst heeft doen overmaken, is geen omstandigheid die voormeld verzuim verschoonbaar doet zijn.
Daarbij is van doorslaggevende betekenis dat bij het bestreden besluit is vermeld dat degene die beroep instelt bij de Raad een verzoek om betaling van griffierecht zal ontvangen en dat het dus op de weg van opposante had gelegen afdoende maatregelen te treffen om kennisneming van (belangrijke) poststukken als deze tijdens haar afwezigheid mogelijk te maken en eventueel actie te (laten) ondernemen.
Uit het vorenstaande volgt dat het door opposant gedane verzet ongegrond dient te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2006.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.