ECLI:NL:CRVB:2006:AV2716

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4907 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • J.P. Schieveen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2006 uitspraak gedaan over het verzet van opposante tegen een eerdere uitspraak van 13 januari 2005, waarin haar beroep tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad niet-ontvankelijk was verklaard. Het besluit waartegen verzet is ingesteld, dateert van 22 juli 2004. De Raad heeft vastgesteld dat het besluit op correcte wijze aan opposante en haar gemachtigde is verzonden, en dat de beroepstermijn op 23 juli 2004 is aangevangen en eindigde op 2 september 2004. De gemachtigde van opposante had in afwachting van een beslissing van zijn cliënt een voorlopig beroepschrift kunnen indienen, maar er zijn geen omstandigheden gebleken die de overschrijding van de beroepstermijn verontschuldigden.

Tijdens de zitting op 5 januari 2006 is het verzet behandeld, waarbij de gemachtigde van opposante, E.J.E. Herni, aanwezig was. De Raad heeft geen gronden gevonden die tot gegrondverklaring van het verzet zouden leiden. De Raad heeft geconcludeerd dat de overschrijding van de beroepstermijn niet verschoonbaar was en heeft het verzet ongegrond verklaard. De Raad heeft ook geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van beroepschriften en de verantwoordelijkheden van gemachtigden in bestuursrechtelijke procedures. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak afgesloten door het verzet ongegrond te verklaren, waarmee de eerdere uitspraak in stand blijft.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/4907 WUV
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 17 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposante], wonende te [woonplaats], opposante,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
De Raad heeft bij uitspraak van 13 januari 2005 het namens opposante ingestelde beroep tegen een ten aanzien van haar door geopposeerde genomen besluit van 22 juli 2004, kenmerk JZ/B70y/2004/0496, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak is namens opposante verzet gedaan.
Bij schrijven van 19 december 2005 heeft geopposeerde de Raad een aantal stukken doen toekomen.
Het verzet is behandeld ter zitting van de Raad op 5 januari 2006, waar voor opposante is verschenen haar gemachtigde E.J.E. Herni, voorzitter van de Bond Ex-geïnterneerden en Gerepatrieerden van Overzee te Nieuw-Vennep, en geopposeerde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
In verzet en ter zitting heeft de gemachtigde van opposante aangevoerd dat, wegens afwezigheid van opposante, het bestreden besluit van 22 juli 2004 door TPG-post naar verweerster is geretourneerd en aldaar op 18 augustus 2004 is ontvangen. Omtrent de verzending van dit aangetekend schrijven is, aldus de gemachtigde, door TPG-post geen melding aan opposante gedaan. In verband met het retour gezonden besluit is door een medewerkster van verweerster op
20 augustus 2004 telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van opposante waarna het bestreden besluit nogmaals op 2 september 2004 aangetekend naar opposante is verzonden. Op eveneens 20 augustus 2004 heeft de gemachtigde, voornoemd, uiteindelijk contact gekregen met opposante en heeft hij haar een afschrift van het besluit doen toekomen. Aangezien opposante enige tijd twijfelde over het al of niet instellen van beroep is eerst op 3 september 2004 namens opposante een beroepschrift ingediend.
De Raad stelt vast dat in verzet en ter zitting geen gronden naar voren zijn gebracht die tot gegrondverklaring van het verzet dienen te leiden.
Hiertoe overweegt de Raad dat vastgesteld kan worden dat het besluit op correcte wijze zowel aan opposante als haar gemachtigde op 22 juli 2004 is verzonden. De beroeps-termijn is derhalve op 23 juli 2004 aangevangen zodat zij eindigde op 2 september 2004. In haar besluit is door verweerster gewezen op de beroepstermijn van zes weken. Ter sauvering van de beroepstermijn had gemachtigde van opposante, in afwachting van een beslissing van opposante met betrekking tot het instellen van beroep een voorlopig beroepschrift kunnen indienen. Van omstandigheden dat gemachtigde van opposante daartoe niet in staat zou geweest is de Raad niet gebleken. De Raad ziet dan ook geen reden de overschrijding van de beroepstermijn voor verontschuldigd te houden.
Het verzet dient derhalve ongegrond verklaard te worden.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2006.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.