ECLI:NL:CRVB:2006:AV3036
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- H. Bolt
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde WW-uitkering en renteschade
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde) betrokken is. Appellant had aanvankelijk een WW-uitkering toegekend gekregen per 1 september 2003, maar gedaagde stelde dat deze toekenning per abuis had plaatsgevonden. Bij besluit van 24 december 2003 werd appellant geïnformeerd dat hij geen recht had op uitkering per 1 september 2003, maar pas per 3 november 2003. Gedaagde vorderde vervolgens een bedrag van € 4.133,70 terug, dat als onverschuldigd betaald werd beschouwd. Appellant ging in bezwaar tegen deze besluiten, maar zijn bezwaren werden ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 11 januari 2006 was appellant niet aanwezig, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. R.A. Sowka. De Raad oordeelde dat gedaagde, in het licht van eerdere uitspraken, het standpunt met betrekking tot de kosten van outplacement niet langer kon handhaven. Dit leidde tot de conclusie dat zowel het bestreden besluit 1 als het bestreden besluit 2 voor vernietiging in aanmerking kwamen. De Raad oordeelde verder dat appellant recht had op een WW-uitkering ingaande 1 september 2003, en dat gedaagde wettelijke rente verschuldigd was over de aan appellant toekomende uitkering.
De Raad besloot gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant, die op € 966,-- werden begroot, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen werd verplicht het betaalde griffierecht aan appellant te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2006, met M.A. Hoogeveen als voorzitter en H. Bolt en J. Riphagen als leden.