ECLI:NL:CRVB:2006:AV3099

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/577 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • C.W.J. Schoor
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep in WAO-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2006 uitspraak gedaan over het verzet van opposante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar hoger beroep, dat eerder op 15 juli 2005 was afgewezen. Opposante had het hoger beroep niet tijdig ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid. De Raad heeft in deze uitspraak de vraag beantwoord of de termijnoverschrijding van zes weken, zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), verschoonbaar was. Tijdens de zitting op 17 januari 2006 zijn beide partijen niet verschenen, wat de behandeling van de zaak niet heeft beïnvloed.

De Raad heeft geconcludeerd dat de argumenten die opposante in haar verzetschrift heeft aangevoerd niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De Raad benadrukte dat opposante bijvoorbeeld een medische verklaring had kunnen indienen om haar situatie beter te onderbouwen. Ook werd opgemerkt dat opposante zich had kunnen wenden tot een wetswinkel of bureau voor rechtshulp in haar woonplaats, wat haar had kunnen helpen bij het tijdig indienen van het hoger beroep.

Uiteindelijk heeft de Raad het verzet ongegrond verklaard, waarbij de eerdere uitspraak van 15 juli 2005 in stand bleef. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. Deze uitspraak bevestigt de noodzaak voor partijen om tijdig en adequaat te reageren binnen de gestelde termijnen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

05/577 WAO
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposante], wonende te [woonplaats], opposante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Opposante heeft hoger beroep ingesteld tegen een tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 december 2004, reg. nr. Awb 03-1147 WAO.
Bij uitspraak van 15 juli 2005 heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante is van die uitspraak in verzet gekomen.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 17 januari 2006, waar partijen -met voorafgaand bericht- niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Ten gevolge van het door opposante gedane verzet dient de Raad thans de vraag te beantwoorden of hij bij zijn uitspraak van 15 juli 2005 terecht heeft geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is vanwege een niet verschoonbare overschrijding van de in de Awb gestelde termijn van zes weken voor het indienen daarvan.
Hetgeen in het verzetschrift is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel geleid dan hetwelk is neergelegd in zijn uitspraak van 15 juli 2005.
De Raad is van oordeel dat hetgeen door opposante is aangevoerd niet voldoende is onderbouwd om de termijnoverschrijding van zes weken te excuseren. Door het indienen van bijvoorbeeld een medische verklaring had zij haar argumenten duidelijker kunnen onderbouwen.
Ten slotte merkt de Raad nog op dat opposante zich had kunnen wenden tot een wetswinkel of bureau voor rechtshulp in haar woonplaats. Door lang te wachten met het instellen van het hoger beroep heeft opposante een risico genomen en zoals de Raad reeds eerder in zijn uitspraken heeft overwogen dient dit risico voor rekening van de betrokkene te komen.
Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet, in samenhang met het vijfde lid van artikel 8:55 van de Awb, ongegrond te worden verklaard. Gelet op het zesde lid van laatstgenoemd artikel blijft de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2006.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.