ECLI:NL:CRVB:2006:AV3355
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- C.W.J. Schoor
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en gebreken in besluitvorming
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van gedaagde door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De uitkering, die was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, werd per 18 december 2002 ingetrokken op basis van de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Gedaagde maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Arnhem oordeelde echter dat het besluit van het Uwv niet deugde en vernietigde het, waarna het Uwv in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 17 januari 2006 werd de zaak behandeld. Gedaagde, bijgestaan door zijn advocaat, voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat en dat hij niet in staat was om de voorgehouden functies te vervullen. De Raad oordeelde dat de belastbaarheid van gedaagde onjuist was vastgesteld, met name omdat er geen rekening was gehouden met zijn blootstelling aan oplosmiddelen in het verleden, wat had geleid tot een organisch psychosyndroom. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) niet correct was en dat de intrekking van de uitkering niet gerechtvaardigd was.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van het Uwv niet kon slagen en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moest worden bevestigd, met de opdracht aan het Uwv om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van gedaagde, die in totaal € 661,98 bedroegen. De Raad benadrukte dat het Uwv bij het nieuwe besluit rekening moest houden met de vastgestelde beperkingen van gedaagde, zoals die voortkwamen uit eerdere medische rapportages.