ECLI:NL:CRVB:2006:AV3833
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- C.W.J. Schoor
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid in het kader van de WAO
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J. Duijsens, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage. De rechtbank had op 16 februari 2004 geoordeeld dat de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WAO-uitkering van appellante te weigeren, terecht was. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 24 januari 2006, waarbij appellante niet aanwezig was, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. W.H.K. Pouwelse.
De Raad heeft de eerdere besluiten van het Uwv, dat appellante geschikt achtte voor haar eigen werk als verpleeghulp en ander passend werk, beoordeeld. De rechtbank had vastgesteld dat er geen onjuiste medische beperkingen waren vastgesteld door de verzekeringsartsen. Appellante voerde aan dat zij lijdt aan neurologische klachten en dat er een vermoeden van multiple sclerose (MS) was, wat haar geschiktheid voor arbeid in twijfel trok. Echter, de Raad oordeelde dat de argumenten van appellante geen nieuwe gezichtspunten boden die het oordeel van de rechtbank konden veranderen.
De Raad merkte op dat appellante in de periode van april tot augustus 2002 als veilingmedewerkster had gewerkt, wat een indicatie was voor een verbetering van haar gezondheid. Bovendien had appellante geen second opinion van de neuroloog overgelegd, wat de Raad als een gemis beschouwde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een nader medisch deskundigenadvies. De beslissing van de rechtbank werd derhalve bevestigd, en er werden geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.