ECLI:NL:CRVB:2006:AV4650

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6747 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • E. Heemsbergen
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag auto-aanschafkosten door WUV-gerechtigde met psychische klachten

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij de aanvraag van eiser voor een voorziening in de aanschafkosten van een auto is afgewezen. Eiser, die psychische klachten heeft die verband houden met de vervolging van zijn ouders, had in maart 2002 een aanvraag ingediend. De afwijzing van deze aanvraag vond plaats op 18 maart 2003, en na bezwaar werd dit besluit gehandhaafd. De verweerster stelde dat er geen medische noodzaak was voor de gevraagde voorziening, omdat eiser niet absoluut beperkt was in het gebruik van openbaar vervoer of taxi.

Eiser was het niet eens met deze afwijzing en voerde aan dat hij onder geen enkele omstandigheid gebruik kan maken van openbaar vervoer of taxi, onderbouwd door een rapport van psychiater H. de Jong. De psychiater stelde dat het reizen per openbaar vervoer of taxi de paniekstoornissen van eiser zou verergeren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verweerster het oordeel van de psychiater had genegeerd zonder voldoende onderbouwing, wat leidde tot een onvoldoende draagkrachtige motivering van het besluit.

De Raad vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat verweerster een nieuw besluit moest nemen, rekening houdend met de medische noodzaak zoals vastgesteld door de psychiater. Tevens werd verweerster veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,- werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan op 9 maart 2006.

Uitspraak

04/6747 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 28 oktober 2004, kenmerk JZ/O70/2003/1092, heeft verweerster ten aanzien van eiser uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Namens eiser is tegen dit besluit bij de Raad beroep ingesteld door
mr. A. Bierenbroodspot, advocaat te [woonplaats]. In een aanvullend beroepschrift is aangegeven waarom eiser zich niet met het bestreden besluit kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de Raad op 26 januari 2006. Aldaar is eiser verschenen bij gemachtigde mr. A. Bierenbroodspot voornoemd en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiser, geboren in 1947, is met toepassing van artikel 3, tweede lid (oud), van de Wet met de vervolgde gelijk gesteld. Verweerster heeft daarbij aanvaard dat bij eiser sprake is van psychische klachten die in overwegende mate verband houden met de vervolging van zijn ouders en de ten gevolge daarvan bij hen aanwezige aandoeningen. Bij besluit van
31 maart 2000 is aan eiser onder meer op grond van artikel 20 van de Wet een vergoeding toegekend van de kosten van medisch vervoer in verband met zijn psychische klachten en van vervoer voor het onderhouden van sociale contacten.
In maart 2002 heeft eiser bij verweerster een aanvraag ingediend voor een voorziening in de aanschafkosten van een auto. Deze aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 18 maart 2003, welke afwijzing na gemaakt bezwaar is gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de grond dat voor de gevraagde voorziening geen medische noodzaak aanwezig is in verband met eisers met de vervolgingsaandoeningen van zijn ouders samenhangende psychische klachten. Verweerster heeft daarbij in het bijzonder overwogen dat bij eiser geen sprake is van een absolute beperking om gebruik te maken van het openbaar vervoer, inclusief taxi, omdat hij niet onder alle omstandigheden beperkt is om gebruik te maken van een taxi.
Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Hij heeft, onder meer onder verwijzing naar het door hem bij zijn bezwaar tegen verweersters afwijzing van zijn aanvraag ingebrachte rapport van onderzoek door psychiater H. de Jong te [woonplaats], betoogd dat hij onder geen enkele omstandigheid van openbaar vervoer en taxi gebruik kan maken.
De Raad overweegt als volgt.
Naar de Raad reeds meermalen heeft uitgesproken is het, gelet op de aard van de gevraagde voorziening, in overeenstemming met een redelijke uitleg en toepassing van artikel 20 en 21 van de Wet, wanneer verweerster in zaken als de onderhavige tot uitgangspunt neemt om eerst dan over te gaan tot toekenning van een vergoeding van dan wel tegemoetkoming in de aanschafkosten van een auto, indien sprake is van een absolute verhindering om van het openbaar vervoer of van een taxi gebruik te maken.
Het onderhavige geschil spitst zich toe op de vraag of bij eiser sprake is van een absolute verhindering om van een taxi gebruik te maken.
Blijkens de gedingstukken heeft psychiater H. de Jong voornoemd, op basis van door hem bij eiser verricht onderzoek, bezien in relatie tot aan hem wegens vroegere behandel-contacten bekende feiten en omstandigheden, als zijn oordeel te kennen gegeven dat voor eiser het reizen per openbaar vervoer of per taxi niet tot de reële mogelijkheden behoort, omdat dit de bij eiser aanwezige paniekstoornissen versterkt. Overgeleverd zijn aan anderen in een beperkte ruimte genereert, aldus deze psychiater, bij eiser angst die ofwel paniek doet toenemen ofwel onderdrukt wordt met als gevolg verergering van de depressieve klachten. Desgevraagd heeft deze psychiater ten behoeve van verweersters geneeskundig adviseur zijn standpunt bij schrijven van 10 september 2004 verduidelijkt in die zin dat eiser naar zijn oordeel onder geen enkele omstandigheid van openbaar vervoer en taxi gebruik kan maken.
Naar het oordeel van de Raad wijst dit vanuit medisch psychiatrische deskundigheid gegeven oordeel sterk in de richting van het bestaan van een medische noodzaak voor de gevraagde voorziening. Gegeven voorts de door de psychiater De Jong beschreven uitgestelde reactie bij eiser, had verweerster naar het oordeel van de Raad in ieder geval niet diens oordeel kunnen passeren op basis van de door eiser in het verleden gegeven verklaring dat hij wel met een (ruime ) taxi zou kunnen reizen. De Raad is van oordeel dat het verweerster niet meer vrij stond van de visie van psychiater De Jong af te wijken zonder andersluidend psychiatrisch oordeel ter onderbouwing van haar standpunt. Nu verweerster het oordeel van psychiater De Jong heeft gepasseerd zonder dat nadere psychiatrische expertise omtrent eiser beschikbaar is gekomen, heeft verweerster een besluit genomen met een onvoldoende draagkrachtige motivering. Het bestreden besluit strijdt met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en komt voor vernietiging in aanmerking.
De Raad acht termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerster te veroordelen in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,- aan kosten van juridische bijstand.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat verweerster een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Bepaalt dat verweerster aan eiser het in dit geding betaalde griffierecht van € 35,- vergoedt;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van eiser ad € 644,- te betalen door de Pensioen- en Uitkeringsraad.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en
mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2006.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.