ECLI:NL:CRVB:2006:AV4662

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6720 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
  • L. Jörg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor gemeentelijke heffingen door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door de erven van een betrokkene die sinds 1984 een bijstandsuitkering ontving. De aanvraag betrof de kosten van gemeentelijke heffingen, die door de Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland zijn afgewezen. De betrokkene had verzocht om bijzondere bijstand voor de aanslagen gemeentelijke belastingen en verontreinigingsheffing, maar de dienst stelde dat deze kosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat de betrokkene deze uit zijn bijstandsuitkering diende te voldoen. Na de afwijzing van de aanvragen en het ongegrond verklaren van het bezwaar, is er hoger beroep ingesteld door de erfgename van de betrokkene, N.M.G. Jonkhout, na het overlijden van de oorspronkelijke aanvrager. Tijdens de zitting is de zaak behandeld, maar de erven waren niet verschenen. De Raad heeft vastgesteld dat de besluiten rechtsgeldig zijn genomen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de kosten niet uit de bijstandsuitkering kunnen worden voldaan. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het beroep tegen de afwijzing van de bijzondere bijstand ongegrond werd verklaard. De Raad concludeert dat de aanvragen om bijzondere bijstand terecht zijn afgewezen, en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

04/6720 NABW
E N K E L V O U D I G E K A M E R
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de erven van [naam betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats],
en
het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder gedaagde wordt in dit geding mede begrepen het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen, welk college zijn bevoegdheden ter uitvoering van de Algemene bijstandswet (Abw) per 1 januari 2004 heeft overgedragen aan het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland (hierna: Pentasz Mergelland).
Namens [naam betrokkene] (hierna: betrokkene) heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 29 oktober 2004, reg.nr. 04/35 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, waarop appellant een nadere reactie heeft gegeven.
Mr. Brauer heeft de Raad bericht dat betrokkene op 26 februari 2005 is overleden en dat N.M.G. Jonkhout als erfgename het geding wenst voort te zetten.
Desgevraagd heeft gedaagde nadere stukken aan de Raad gezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 februari 2006, waar namens de erven - met voorafgaand bericht - niemand is verschenen, en waar gedaagde zich heeft heeft laten vertegenwoordigen door M.T.P.P. Stikkelman-Gijsens, werkzaam bij Pentasz Mergelland.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Betrokkene ontving sedert 1984 van gedaagde een bijstandsuitkering. Ten tijde hier van belang ontving hij een uitkering ingevolge de Abw naar de norm voor een alleenstaande.
Bij besluiten van 5 augustus 2003 en 18 augustus 2003 heeft gedaagde de aanvragen van betrokkene om bijzondere bijstand in de kosten van respectievelijk de aanslag gemeentelijke belastingen 2003 ter hoogte van € 712,90 en de aanslag van het Zuiveringschap Limburg inzake verontreinigingsheffing oppervlaktewateren 2003 tot een bedrag van € 43,90 afgewezen. Aan deze besluiten heeft gedaagde ten grondslag gelegd dat deze kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die betrokkene dient te voldoen uit de lopende bijstandsuitkering.
Bij besluit van 9 december 2003 heeft gedaagde - voorzover van belang - het bezwaar tegen de besluiten van 5 augustus 2003 en 18 augustus 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 december 2003 ongegrond verklaard.
Betrokkene heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt voorop dat uit de gedingstukken genoegzaam naar voren komt dat rechtsgeldig mandaat is verleend, dat de primaire besluiten bevoegd zijn genomen, dat het besluit op bezwaar op 9 december 2003 door gedaagde is genomen, dat de betreffende beschikking krachtens mandaat is ondertekend en - ten slotte - op 12 december 2003 aan betrokkene is verzonden. De grief van betrokkene dat geen sprake is van rechtsgeldige besluiten treft derhalve geen doel.
Voorts overweegt de Raad het volgende.
In artikel 39, eerste lid, van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
De kosten van aanslagen als hier in geding behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die de betrokkene in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen, hetzij door middel van reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw. Betrokkene beschikte sedert mei 2002 weer over een beslagvrije bijstandsuitkering, terwijl overigens van reële of zwaar drukkende aflossingsverplichtingen niet is gebleken. Betrokkene had derhalve voor onderhavige kosten kunnen en moeten reserveren; overigens is de Raad niet gebleken dat betrokkene zich tot de betreffende instanties heeft gewend met een verzoek om de aanslagen in termijnen te mogen voldoen. De omstandigheid dat betrokkene zijn inkomen, naar eigen zeggen, in belangrijke mate heeft aangewend voor (achterstallig) onderhoud van zijn woning doet aan het voorgaande niet af. Het enkele feit, ten slotte, dat betrokkene jarenlang een bijstandsuitkering heeft ontvangen, vormt naar vaste rechtspraak van de Raad op zichzelf geen grond voor bijzondere bijstandsverlening. Gedaagde heeft de betreffende aanvragen om bijzondere bijstand derhalve terecht afgewezen.
In hetgeen betrokkene overigens in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor een andersluidend oordeel.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op
7 maart 2006.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) L. Jörg.