ECLI:NL:CRVB:2006:AV4716

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/927 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
  • L. Jörg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor entreekosten van de bewindvoerder

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door E.W. Bierhuizen van Stichting Humanitas Inkomensbeheer, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder de aanvraag van appellante voor bijzondere bijstand afgewezen, specifiek voor de eenmalige entreekosten van de bewindvoerder. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 7 februari 2006, waarbij appellante niet aanwezig was, maar gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, werd vertegenwoordigd door A.A. Brouwer.

De Raad heeft vastgesteld dat op 26 september 2002 door Humanitas namens appellante bijzondere bijstand was aangevraagd voor entreekosten en beloningskosten van de bewindvoerder. Gedaagde heeft de aanvraag voor de beloningskosten goedgekeurd, maar de aanvraag voor de entreekosten afgewezen. De rechtbank had het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante haar bezwaren tegen deze uitspraak gemotiveerd.

De Raad heeft de relevante wetgeving, waaronder de Algemene bijstandswet (Abw) en het Burgerlijk Wetboek (BW), in overweging genomen. De Raad concludeert dat de kosten voor de entreekosten niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan, zoals bedoeld in de Abw. De Raad heeft vastgesteld dat er geen afwijkende regeling voor de beloning van de bewindvoerder was en dat de gestelde entreekosten niet voldoende waren onderbouwd. Daarom heeft de Raad de beslissing van gedaagde om de bijzondere bijstand te beperken tot de lopende kosten bevestigd.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, op 7 maart 2006.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
05/927 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft E.W. Bierhuizen, werkzaam bij Stichting Humanitas Inkomensbeheer te Purmerend, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 januari 2005, reg.nr. 03/4986 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 februari 2006, waar appellante niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door A.A. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontving ten tijde in geding een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande. De kantonrechter te Amsterdam heeft bij beschikking van 16 september 2002 de goederen die aan appellante (zullen) toebehoren onder bewind gesteld en de Stichting Humanitas Inkomensbeheer te Purmerend
(hierna: Humanitas) tot bewindvoerder benoemd.
Op 26 september 2002 heeft Humanitas namens appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor eenmalige entreekosten (€ 158,82) en de beloningskosten van de bewindvoerder (€ 53,50 per maand). Bij besluit van 15 oktober 2002 heeft gedaagde de verzochte bijstand voor beloningskosten over de periode van 18 september 2002 tot en met 17 september 2003 toegekend en de aanvraag voor vergoeding van de entreekosten afgewezen.
Bij besluit van 21 oktober 2003 heeft gedaagde het tegen het besluit van 15 oktober 2002 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 21 oktober 2003 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) heeft de belanghebbende recht op bijzondere bijstand voorzover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
Artikel 1: 447, eerste lid, van het Burgerlijk wetboek (BW) bepaalt dat aan de bewindvoerder 5% van de netto-opbrengst van de onder bewind staande goederen toekomt, tenzij de beloning bij de instelling van het bewind anders is geregeld. Op grond van bijzondere omstandigheden kan de kantonrechter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de bewindvoerder of van de rechthebbende, voor bepaalde of onbepaalde tijd de beloning anders regelen dan bij de instelling of door de wet is aangegeven.
De Raad stelt voorop dat, mede gezien het arrest van de Hoge Raad van 15 januari 1988 (gepubliceerd in NJ 1988,888), het recht op een Abw-uitkering niet kan worden gerekend tot de opbrengst van die goederen en dat de opbrengst van die goederen overigens nihil is.
De Raad stelt voorts vast dat niet van een afwijkende regeling als bedoeld in artikel 1:447, eerste lid, eerste en tweede volzin, van het BW is gebleken. De beschikking onderbewindstelling van 16 september 2002 bevat geen regeling ter zake van de beloning van de bewindvoerder of ter zake van gestelde entreekosten, terwijl ook nadien kennelijk niet aan de kantonrechter is verzocht daarvoor alsnog bedragen vast te stellen. Gelet hierop en het gegeven dat Humanitas ook desgevraagd in gebreke is gebleven de gestelde entreekosten concreet te onderbouwen, oordeelt de Raad met de rechtbank dat onder die omstandigheden de in geding zijnde entreekosten niet tot de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 39 van de Abw kunnen worden gerekend. De Raad komt dan ook tot de slotsom dat gedaagde, door de bijzondere bijstand te beperken tot een forfaitair bedrag voor de lopende kosten verbonden aan de bewindvoering, appellante niet tekort heeft gedaan.
De namens appellante in hoger beroep overgelegde brief van de sector kanton van de rechtbank Haarlem van 19 november 2003 inzake tarieven voor professionele bewindvoerders, waaruit kan worden afgeleid dat ook eenmalige intakekosten kunnen worden gedeclareerd, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen, reeds omdat bedoelde brief niet ziet op de datum hier in geding maar op de situatie per 1 januari 2004.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op
7 maart 2006.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) L. Jörg.