ECLI:NL:CRVB:2006:AV5630
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van de Ziektewet in verband met maagklachten en stress
In deze zaak gaat het om de weigering van ziekengeld aan appellant door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellant, die als kok werkte, meldde zich op 17 oktober 2001 ziek vanwege maagklachten. De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit van gedaagde ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J.J.C. van Haren. Gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. F.A. Put.
De Centrale Raad van Beroep behandelde de zaak op 1 februari 2006. Appellant was niet aanwezig, maar gedaagde was vertegenwoordigd. De Raad moest beoordelen of gedaagde bevoegd was om ziekengeld te weigeren op basis van artikel 44 van de Ziektewet. De Raad concludeerde dat de gezondheidstoestand van appellant op 6 oktober 2001, de datum van aanvang van zijn verzekering, met grote mate van zekerheid het intreden van ongeschiktheid tot werken binnen een half jaar deed verwachten. Dit werd ondersteund door medische gegevens en het rapport van de bezwaarverzekeringsarts.
De Raad oordeelde dat gedaagde terecht gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om de uitkering te weigeren. De omstandigheden waaronder appellant zijn werk had aanvaard, waaronder privéproblemen en de ernst van zijn klachten, rechtvaardigden deze beslissing. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de wijze waarop gedaagde zijn bevoegdheid had gebruikt, de rechterlijke toetsing kon doorstaan. De uitspraak werd gedaan door mr. Ch. van Voorst als voorzitter, met mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M.C.M. van Laar als leden, en werd openbaar uitgesproken op 15 maart 2006.